[Tal, Tobias]
TAL (Tobias), rabbijn, geb. te Amsterdam 16 Juni 1847 gest. te 's Gravenhage 24 Oct. 1898. Hij was de zoon van Z.T. Tal (1812-1864), administrateur van de N.I. Gemeente te Amsterdam, kwam in 1862 als leerling aan het juist door Dr. J.H. Dünner (1833-1911) gereorganiseerde N.I. Seminarium, heeft daar gestudeerd tot 1874 toen hij bevorderd werd tot Moré (hoogste graad voor de godgeleerdheid), na in 1872 te Utrecht het door de wet van het N.I. Kerkgenootschap voor a.s. rabbijnen geëischte cand. ex. in de klassieke letteren gedaan te hebben.
In Dec. 1874 werd Dr. Dünner opperrabbijn van het ressort Noord-Holland en als gevolg daarvan is Tal benoemd tot rabbijn bij de N.I. Gemeente te Amsterdam. In 1876 schreef hij: Ons godsdienstonderwijs, een verdediging van zijn leermeester en diens leerprogram tegen de uiterste orthodoxen en de uiterste liberalen. Een aanbod om als opperrabbijn naar Rotterdam te gaan heeft Tal in dien tijd afgeslagen; 14 Dec. 1880 is hij naar Arnhem beroepen als opvolger van J.A. Lehmans; 26 Juni 1881 is hij daar bevestigd.
In 1880 was in Eigen Haard een bijschrift verschenen van prof. H. Oort te Leiden bij een plaat voorstellend een door Meyer de Haan geschilderd: ‘Une controverse Talmudique’. Tegen dit bijschrift heeft Tal een brochure geschreven: Prof. Oort en de Talmud, en tegen Oort's antwoord daarop in de Gids van 1880, een