[Swaanenburg, Willem van]
SWAANENBURG (Willem van), zoon van Cornelis v.S. (die 1 Nov. 1683 als rector naar Goes kwam en er in 1686 overleed). geb. in 1678 (?), overl. te Amst. 1728 (?). Dichter, prozaschrijver (en landschapsschilder?). Dat hij gouverneur was bij de kinderen van Hendrik baron van Laar, vryheer van Ligtenberg, lid van ridderschap van Gelderland, kan blijken uit een vers, waarvan het opschrift luidt: ‘Ter betuiginge van onderdanigster pligt, onderwerpt de bestierder uwer adelyke zoonen dit geringe verjaardicht aan de goedkeuringe van zynen meester ... Hendrik (enz.)’. Dit gedicht komt voor in des schrijvers Parnas, of de zanggodinnen van een schilder (Amst. 1724). Behalve deze bundel is van zijn hand een vers: Maro's goude heldentoon, op 's Y-gods zilvere snaaren gezet, ter ... verheerlyking van Gysbreght's steigerende vest (Amst. 1724), en een Huwelyks-krans gevlogten om de lokken van D. Collin en A. Renaut enz. (Delft 1725). De in Huwelyxzangen ter bruilofte van G. Wetstein en A. Otto (Amst. 1723) voorkomende ‘Parnasdreun’ vindt men uitvoeriger terug in de Parnas. Verder zijn van S. bekend een drietal weekbladen: De herboore oudheit of Europa in 't nieuw, ... zynde een opregt mengelmoes van waarheit, en loogen, van jok, en ernst, en eene klaare sleutel om den donkeren Parnas van W. van Swaanenburg ... toe te sluiten ... (Amst. (3 Febr.) 1724 - 24 Jan. 1725; 52 nos, met een alg. titel); Arlequin distelateur, of de overgehaalde nouvelles ... door een pelgrom van Zutphen ... (Amst. 1 Febr. 1725 - 24 Jan. 1726; 52 nos. met een alg. titel); De vervrolykende Momus,
of koddige berisper, opgedragen aan Hans Christoffel Ludeman, doctor, zonder promotie (Amst. 16 Dec. 1726 - 22 Sept. 1727; 41 nos. in de voorrede spreekt S. van een ‘tractaatje van 42 vellen;;’ klaarblijkelijk telt hij daarbij titel en voorwerk). De 3 bundels en de Heldentoon dragen op het titelblad de zinspreuk: ‘Virgilius zonder Mecaenas’.
De Parnas was een protest tegen de heerschende opvatting, dat dichtkunst iets zou zijn, dat men kon leeren. In de voorrede heet het: ‘Men maakt wel een doctor op de hooge school, maar geen digter met de grammatica; en schoon men tegenwoordig bezig is om, op zyn engels, de poëzy aan de jongelingen in te enten, gelyk de pokjes, zo zal het niet lukken, dewyl de mededeelzaamheit der kwaalen, en gebreken vry gemakkelyker valt, als die der deugt en goede zeden’. S. verklaart zich ‘een der onkundigste in de hedendaagsche gebruiken der taal en spelling’ en bespot anderen (bijv. David van Hoogstraten), die zich daar wel om bekommeren. De genoemde weekbladen bieden een meestal vrij platten, overweldigenden woordenstroom, dikwijls overgaand in het bombastische. Misschien is het de bedoeling geweest van den schrijver, door overdrijving den wansmaak van zijn tijdgenooten te bestrijden. Langendijk parodieert hem een enkele maal.
Zie: C.H.Ph. Meyer, Langendijk 485 vlgg.; W.P. Sautijn Kluit in Nijhoff's Bijdragen N.R. VII, 199.
Ebbinge Wubben