[Snouckaert, Maerten]
SNOUCKAERT (Maerten), paltzgraaf, ridder des Heiligen Roomschen Rijks, heer van Schauburg, Somerghem en Binckhorst; geb. 14 Aug. 1514 te Gent, zoon van Martin en van Livine Bennius, aldaar overl. 27 Aug. 1569. Hij was edelman van het huis van keizer Karel V, en werd te Leuven licentiaat in de rechten. In 1538 volgde zijn benoeming als advocaat bij den raad van Vlaanderen en 1542 van schepen van Brugge; daarna raad-pensionaris in dienst der Staten van Zeeland. In deze betrekking won hij de vriendschap van Adolf van Bourgondië, toen gouverneur van het gewest te Middelburg. Bij zijn terugkeer naar Gent kreeg hij vooral door de gunst van Cornelius Scepperus, raadsheer des keizers, een notariaat en werd 8 Nov. 1544 door den keizer verheven tot paltzgraaf. Met zijn jongeren broeder Willem, die volgt, richtte hij te Gent een drukkerij op, waaraan een papiermolen verbonden was; doch de keizer wilde hem geen octrooi verleenen, ‘vu la défiance contre l'extension de la presse’. Martin S. vestigde zich in 1551 te Brugge en werd in 1567 belast met een zending naar den gezant van Philips II te Londen. Hij kocht in 1562 van koning Philips II de heerlijkheid Somerghem, halverwege Brugge en Gent, met het daarbij gelegen ‘Schaubroeckgoet’, waarover een schoone legende voorkomt uit de 14e eeuw in de Dichtwerken van K.L. Ledeganck. Maerten erfde (1565) van zijn broeder Willem de ‘Binckhorst’. Hij huwde 1o. in 1547 jonkvrouw Jossine Omme Jaghere, uit een regeerings-familie te Brugge; 2o. in 1559, Pasquette Adaems, en won zes kinderen, waarbij drie zoons. Martin of Maerten Snouckaert en zijn broeder Willem zijn de stamvaders der tegenwoordige
leden van het geslacht. Tegen het einde der 16e eeuw splitste het geslacht Snouckaert zich in drie takken: die der heeren van Schauburg, van Somerghem en van Binckhorst. Laatstgenoemde takken zijn in de 18e eeuw uitgestorven.
de Bas