migen daardoor in den waan geraakten, dat zij, door hun land aan de nederlandsche regeering af te staan, op haar bescherming zouden kunnen rekenen. De britsche troep, onder kapitein Smith, die slechts uit 200 man bestond en enkel twee kleine veldstukken medevoerde, ontmoette dientengevolge, bij hare aankomst op 21 Mei 1842, hevigen tegenstand en verloor bij een nachtelijken aanval op de stelling der Boeren, vier dagen later, meer dan de helft harer manschappen aan gewonden en dooden. Eerst nadat de versterking, die onder kolonel Cloete daarop zoo spoedig mogelijk (11 Juni) uit de Kaap gezonden was, zich na een kort gevecht van de plaats meester gemaakt had, gelukte het na veel moeite dien bevelhebber, den Boeren duidelijk te maken, dat zij Smellekamp verkeerd hadden verstaan. Deze, die den dag vóór de aankomst der troepen onder kapitein Smith over land naar de Kaapkolonie vertrokken was, werd te Swellendam gevangen genomen en naar Kaapstad gebracht, maar wegens gebrek aan bewijs eenige dagen later op vrije voeten gesteld en keerde naar Holland terug. De britsche regeering echter, door de kaapsche van het gebeurde op de hoogte gesteld, richtte desniettemin dadelijk tot de nederlandsche vertoogen, waarin zij op onderzoek en bestraffing der schuldigen aandrong, maar onze regeering
gelukte het, ondanks alle moeite die zij zich gaf, niet om voldoende bewijzen voor een vervolging tegen Smellekamp, Ohrig of een der overige bij de onderneming betrokken personen te vinden.
In het begin van 1843 zeilde Smeilekamp andermaal met de ‘Brazilië’ naar Natal uit, waar hem bij zijn aankomst (4 Mei) door den bevelvoerenden officier niet slechts het landen, maar zelfs alle communicatie met de kust werd verboden, wat echter niet belette, dat weder onder de emigranten, die zich, toen de komst van het schip bekend werd, opnieuw met nederlandsche tusschenkomst vleiden, groote opwinding ontstond, die met veel moeite door den vertegenwoordiger der kaapsche regeering aldaar, den advocaat H. Cloete, een broeder van den reedsgenoemden kolonel, tot bedaren gebracht werd. Smellekamp zette daarop naar Delagoabaai koers en liet van daar aan de emigranten weten, dat zij op hulp uit Holland niet meer moesten rekenen, maar beter zouden doen om, daar de Engelschen hen vermoedelijk zouden blijven achtervolgen, zich in het portugeesche gebied te vestigen, welke raad een verderen ‘trek’ en de stichting van het dorp Lijdenburg, ter herinnering aan de op dien tocht doorgestane ellende, ten gevolge had. Hij zelf keerde vervolgens naar Europa terug en vertoefde in 1846 een tijdlang te Lissabon, waarop in het najaar van 1847 (26 Oct.) te Vlaardingen de Hollandsche Handel- en Reederijmaatschappij opgericht werd, voor welker rekening hij 21 Jan. 1848, met het schip ‘Animo’, voor de derde maal als super-cargo naar Afrika uitzeilde. Na een zeer onvoorspoedigen tocht, keerde hij 11 Aug. over Kaapstad huiswaarts en viel 9 Dec. te Hellevoetsluis binnen, waarop hij zijn vroeger bedrijf wederom opvatte, doch reeds drie jaren later (25 Jan. 1850) nogmaals naar Afrika met de ‘Vasco de Gama’ onder zeil ging. Midden van 1853 vertrok S., die 20 Oct. 1852 van deze laatste reis was te huis gekomen, voor de vierde maal, met
de ‘Admiraal Koopman’, naar Zuid-Afrika, met het voornemen om zich onder de Boeren aan de Vaal te vestigen, doch geraakte te Lijdenburg met den predikant D. van der Hoff, met wien hij op verzoek der commissie voor de behartiging van de godsdienstige belangen der Trans-