Volgens Trigland, Kerckelijcke Geschiedenissen (Leiden 1650) 610 moet het 1612 wezen. Ook uit P.J. Wyminga, Festus Hommius (Leiden 1899) 172 kan blijken dat niet het tweede - zooals Rogge veronderstelt - maar het eerste van Sladus' pamfletten verkeerd is gedateerd). Kort daarna liet hij daarop volgen: M. Sladi ... disccptationis cum C. Vorstio ... pars altera ... Praefixa est prioris disceptationis appendix ... Appositus Vorstii et Socini concentus (Amst. 1614). Met kracht sprak hij zich daarin uit; ‘multo quam Bogermannus audentius et securius criminatur Sladus’ zeide Caspar Barlaeus ervan. Ook bleven tegengeschriften niet uit. Behalve dat, waaraan het genoemde citaat van Barlaeus is ontleend: C. Barlaei Bogermannus ἐλεγχόμενος ... In quo etiam crimina a M. Slado impacta Erasmo diluuntur (Lugd. Bat. 1615), verschenen van Vorstius: Responsio ad Matth. Sladi Anglo-Britanni scholasticae, quam vocat, cum eodem Vorstio Disceptationis etc. partem primam. Respondetur etiam ... epistolae D. Davidis Paraei ad eundem Vorstium scriptae et a Slado editae (Gouda 1615) en Responsio ad Matth. Sladi ... Disceptationis, quam vocat, partem alteram (Gouda 1615). Dit laatste werkje werd het volgend jaar onder den titel van: Corte ende grondighe Belijdenisse enz. (Gouda 1616) vertaald. Pogingen om de Staten van Holland een besluit te doen nemen om Sladus' geschriften op den index te plaatsen, zooals dat 17 Oct. 1614 met Sibrandus Lubbertus' Responsio ad pietatem Hugonis Grotii geschied
was, mislukten, door toedoen van de afgevaardigden van Amsterdam. Een zoon van Mattheus was Cornelis, geb. 14 Oct. 1599 te Amsterdam (ingeschr. Leiden 1 Apr. 1617). die zijn vader als rector schijnt te zijn opgevolgd; vermoedelijk ook de 13 Nov. te Leiden ingeschr. Mattheus Sladus.
Zie: H. Edema van der Tuuk, Johannes Bogerman (Gron. 1868) 106, 325, 330; L.D. Petit, Bibliograph. lijst I (Leiden 1894) 91 v.v.; H.C. Rogge, Pamfletcatalogus van de Boekerij der Remonstrantsche Kerk te Amsterdam (Amsterd. 1863-65) Stuk I Afd. I, 125; Stuk II Afd. I, 13, 229 en het reeds genoemde werk over Festus Hommius, register in voce; Praestant. ac eruditorum virorum epistolae (Amst. 1660) 418, 464, 466; Navorscher VII (1858) reg. i.v.
van Schelven