[Schnitger, Franz Caspar]
SCHNITGER (Franz Caspar), zoon van den voorg., zette met zijn broeder Johann Georg, na het overlijden van hun vader, diens orgelmakerij voort, waarschijnlijk in de stad Groningen of in Zwolle. Hun eerste werk was het vier-manualige orgel in de Groote kerk te Zwolle (opgeleverd Sept. 1721), waarvoor de magistraat aldaar met wijlen hun vader gecontracteerd had. Deze arbeid gaf aanleiding, dat de magistraat van Alkmaar met hem 7 Mei 1723 contracteerde ter zake van den ombouw van het groote orgel in de Sint Laurens aldaar (opgenomen 9 Aug. 1725), wat een verbitterden strijd verwekte, dien ik uitvoerig beschreef in mijn Gerardus Havingha en het orgel in de Groote- of Sint Laurenskerk te Alkmaar (1908). Naar het schijnt heeft tijdens of kort na dezen bouw Johann Georg zich aan de zaken onttrokken, althans met de andere orgels, die op naam van Franz Caspar staan wordt diens naam niet meer in verband gebracht: herstelling van het orgel in de Lebuinus te Deventer (28 Febr. 1722, 12 Juli 1726 en 12 Sept. 1728), nieuwbouw van het orgel in de Groote kerk te Harderwijk (1723 en 1727) en herstelling van het orgel in de kapel te Alkmaar (contract 19 Jan. 1726). In 1728 werd hem aanbesteed een verandering van het orgel in de Martini te Groningen; 2 November 1730 handelt het stedelijk bestuur van Deventer echter met zijn meesterknecht Albert Antonie Hinsch (kol. 580), die toen optrad namens de weduwe van wijlen zijn patroon en het bedrijf voortzette.
Zie: Havingha, Oorspronk en voortgang (1727) 144; Hess, Dispositien
(met vervolg) reg. Seidel, Het orgel en deszelfs zamenstel 15; Caecilia 1862, 123; 1909, 100 vlg.; Grégoir, Historique de la facture et des facteurs d'orgue 167; Bouwsteenen reg.; Tijdschr. muziekgesch. I (1885) 120; van Apeldoorn, Het orgel in de Groote of St. Michielskerk te Zwolle (1896) 16-18.
Enschedé