[Rutgers, Johannes]
RUTGERS (Johannes), rector van het gymna sium te 's Gravenhage, geb. 14 Mei 1835 te Breede, onder Warfum, waar zijn vader Antonie
(kol. 1244) destijds predikant was, en overl. 2 Apr. 1897 in den Haag. Hij bezocht het gymnasium te Leiden, werd in Sept. 1852 als theol. student aan de hoogeschool ald. ingeschreven, doch werd, na met goed gevolg het candidaats examen in de theologie te hebben afgelegd, onder den invloed van Cobet literator. 20 Jan. 1862 promoveerde hij in deze faculteit op een proefschrift: Sexti Iulii Africani ᾽Ολυμπιάδων ἀιαγϱάφη adiectis ceteris quae ex Olympionicarum fastis supersunt. Ondertusschen had hij van 1859-60 het praeceptoraat aan het gymnasium te Haarlem waargenomen en was daarna tot kort na zijn promotie werkzaam aan het leidsche gymnasium. In 1862 begaf hij zich om gezondheidsredenen en studiebelangen voor anderhalf jaar naar het Zuiden. Het grootste gedeelte van dien tijd bracht hij in Rome door.
In 1863 in 't vaderland teruggekeerd, werd Rutgers tot praeceptor van 't haagsche gymnasium benoemd, later tot conrector en in 1878 tot rector dezer inrichting. Behalve bovengenoemd proefschrift schreef hij nog: Duo bassirilievi in terracotta. Met pl. (Roma 1863); Het wetsontwerp Geertsema tot regeling van het Hooger Onderwijs (1874); Leerboek der Grieksche taal