[Rutgers, Mr. Carel Pieter Louis]
RUTGERS (Mr. Carel Pieter Louis), geb. te Groningen 30 Jan. 1854, overl. te München 14 Sept. 1907, zoon van ds. Carel Pieter Louis Rutgers en Johanna Clara Wilhelmina Coenen. Na zijn voorbereidende studiën in zijn vaderstad te hebben volbracht, werd hij in 1872 als student in de rechten ingeschreven. In Juli 1884 promoveerde hij tot doctor in de rechtswetenschap op proefschrift: Het niet verschijnen van partijen in rechten (Gron. 1884). In 1892 werd hij benoemd tot commies-chartermeester aan het rijksarchief in Groningen, in 1900 tot rijksarchivaris in Overijsel, welk ambt hij tot zijn dood toe heeft bekleed. Hij was een man van bijzondere gaven, die echter niet geheel heeft gegeven wat van hem mocht worden verwacht. Zijn wetenschappelijke publicatiën beperken zich tot een drietal uitstekende archief-inventarissen (Ewsum, Farmsum en Bolhuis in Verslagen aangaande 's Rijks oude archieven 1896, 1901) en een aantal historische studiën en schetsen in den Gron. Volksalmanak (1895-1905), waarbij vooral het afwijkende en anecdotieke zijn aandacht trok.
Zie: J.A. Feithin in Ned. Archievenblad XVI, 85 vlg. en Levensb. Lett. 1908, 67 vlg.
Brugmans