quorundam et barbara juris compendiaria (Lugd Bat. 1659). In 1667 en 1672 was hij rector-magnificus. Zijn lofredenaar Böckelmann roemt zijn buitengewone talenten als jurist en geeft van zijn uiterlijk deze beschrijving: ‘Severitatem, noe tamen ingratam, vultus, ignem oculi, pectus robur, firmitatem latera ostendebant’. Behalve de genoemde oratie, verscheen van zijn hand niets in druk. Hij was gehuwd met: 1o. Maria Terburg (spoedig overleden), 2o. Maria de Vogelaer, die hem een zoon Johan Albert Rusius schonk, die advocaat te Amsterdam was.
Soms voegde hij den naam zijner moeder voor den zijnen, als bij zijn inschrijving te Leiden 25 Juni 1640: Albertus Ketwich Rusius Drentinus.
Zijn geschilderd portret, een copie door H. van der My naar een origineel van G. ter Borch 1668, hangt in de Senaatskamer te Leiden en is op steen geteekend door L. Springer.
Zie: J.F. Böckelmann, Oratio in obitum A. Rusii (L.B. 1679) (= Pamflet Knuttel no. 11689); M. Siegenbeek, Gesch. Leidsche Hoogesch., II, T. en B., 137; J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam II, 1153.
van Kuyk