genoot verbonden was geweest door o.m. zijn zoon Reinald aan Maria, dochter van hertog Jan III van Brabant, ten huwelijk te beloven. Alianora vertrok begin 1347 met haar beide zoontjes naar Calais, waarvoor haar broeder Eduard III het beleg had geslagen, en begon onderhandelingen over het huwelijk van Reinald met een dochter van den engelschgezinden markgraaf Willem van Gulik. Tegen dit plan was evenwel in Gelderland een sterke partij gekant, aan het hoofd waarvan zich de rentmeester van het hertogdom, Johan van Culenborch bevond; hij wist Reinald naar Brabant te brengen en op 1 Juli 1347 te Vilvoorde het huwelijk met de brabantsche prinses te doen voltrekken. Terstond bood de luiksche krijg de gelegenheid om den jongen hertog den vuurdoop te doen ondergaan; vóór den slag bij Waleffes (21 Juli 1347) werd hij geridderd en gedroeg zich dapper
in het gevecht. Ondanks zijn huwelijk bleef hij Engeland getrouw, doch de buitenlandsche zaken zouden minder zijn tijd in beslag nemen dan de binnenlandsche troebelen, die in het hertogdom met vernieuwde woede losbrandden. Reinald koos de partij der Heeckerens, die met vreemden als de heeren van Valkenburg, Arkel en Kuilenburg aan het hoofd weinig gezien was; Alianora daarentegen en haar zoon Eduard sloten zich met Gulik en Mark bij de Bronkhorsten aan. In 1350 ving nu een eindelooze strijd aan, steeds afgewisseld door verdragen, die toch telkens weder geschonden werden. Al deze verwikkelingen kunnen wij hier niet in bijzonderheden nagaan, maar moeten volstaan met de mededeeling dat Eduard ten slotte in den slag bij Tiel (25 Mei 1361) zijn broeder overwon en gevangen nam; hij werd eerst te Rosendaal, daarna op Nijenbeek gevangen gehouden. Tien jaar later, bij het overlijden van zijn broeder Eduard (24 Aug. 1371), kwam hij op den troon terug, maar stierf een paar maanden later (4 Dec. 1371), als laatste mannelijke telg uit het oude geldersche vorstenhuis, daar hij bij zijne vrouw geen kinderen verwekt had. Maria van Brabant overleed in 1399 en werd in het Minderbroedersklooster te Brussel begraven.
Zie: v. Spaen, Inl. Gesch. Geld. II, 264; Nijhoff, Gedenkw. II, en verschillende stukken opgegeven bij Gouda Quint, Bibliogr. v. Geld. 15.
Obreen