Q.
[Quaeckernaeck, Jacob Jansz.]
QUAECKERNAECK (Jacob Jansz.), gesneuveld 22 Oct. 1606, behoorde tot de opvarenden van de vloot van Jacob Mahu, die 24 Juni 1599 Nederland verliet voor de reis door Straat Magalhaens naar O.-I. Na de vele wederwaardigheden, welke die ongeluksschepen troffen, verlieten ‘de Hope’ onder kapitein Huydekooper als admiraal en de ‘Liefde’ onder kapitein Q. als vice-admiraal (met William Adams (I kol. 20) als opperpiloot) het eiland Santa Maria (Chili) 27 Nov. 1599 op weg naar Japan. Op 16o N.B. ontdekte men 2 eilanden waarvan de bewoners menscheneters waren en waarheen 8 man van de ‘Liefde’ voeren, zonder terug te keeren. 23 Febr. 1600 bevonden zich die schepen op 28o N.B. en werden door storm van elkander gescheiden; van ‘de Hope’ vernam men nooit meer iets. 24 Maart bereikte men het eil. ‘Lot's Vrouw’ en 19 April zag men de kust van Bungo op het ell. Kioe-Sioe op 32½o N.B. De door scheurbuik en ellende uitgeputte bemanning werd door Japanners in de hoofdhaven van Bungo onder dak gebracht. Na vele moeilijkheden, ondervonden door de tegenwerking der Portug. Jezuïeten, nam Keizer lyeyasoe de schepelingen in bescherming, liet het schip naar Quanto, nabij Jeddo, voeren en, daar de lading intusschen gestolen was, de som van 2½ ton gouds door Q. onder de bemanning verdeelen; tevens werd hun een dagelijksch rantsoen rijst en een jaargeld van 11 à 12 ducaten toegekend. 2 Dec. 1605 verschenen in de factorij der O.-I.C. te Patani (N.O. kust van Malakka) in een jonk Q. en Melchior van Santvoort, die van den Shogoen vergunning hadden verkregen, het rijk weder te verlaten. Van daar reisden zij naar Djohore; 19 Aug. bracht radja Sabrang hen met 6
prauwen bij de vloot van Cornelis Matelief de Jonge, waar Q. zijn oom, den admiraal, kon berichten, dat de handel op Japan voor de Nederlanders geopend was. Q. werd benoemd tot kapitein der ‘Erasmus’, ondanks de aanspraken van anderen. In den zeeslag bij Malakka op 22 Oct. 1606 sneuvelde Q. ‘soodat desen man so lange heeft moeten in dese landen swerven, om hier so onnoselyck te sterven’.
Zie: J.K.J. de Jonge, Opkomst van het Ned. gezag in O.-I. II, 220 (den Haag 1864); Th. Rundall, Memoirs of the Empire of Japan (1850) (Hakl. Soc.) 18, 19; Begin ende Voortgangh (1646) II. No. 13, 170; A. Wichmann, Dirck Gerritsz. (Gron. 1899).
Mulert