waar hij toen vrijdom van wijnaccijns kreeg, maar werd 1548 weder poorter van Veere en van 1549-1553 bekleedde hij het schepenambt. Waarschijnlijk om gezondheidsredenen ging hij daarna naar Zierikzee terug, waar hij 5 jaren later in het koor der St. Lievenskerk, in de kapel der Colveniers, begraven werd.
Hij schreef: De Uteris libri duo (1524); Liber I: De uteris. Liber II: De victu gravidis observando; De arcenda sterilitate et progignendis liberis. Liber Unus (1531); De pariente et partu liber (1527); De tuenda sanitate Libri quatuor (met voorrede van zijn broeder Lieven, Antverpiae 1538); (bestaat er volgens Nagtglas van hem een prent met het omschrift: Jason ‘Pratensis, Poeta et medicus’ en zijne spreuk: ‘Principiis obsta’, op het titelblad van het hier vermelde boek bevindt zich een borstbeeld met omlijsting, waarin boven het jaartal 1538 en onderaan de spreuk: ‘Judicium difficile’); de Cerebri morbis: hoc est, omnibus ferme .... curandis liber, non tam medicis quam studiosis omnibus .... apprime utilis, etc. (Basileae, zonder jaart., de voorrede is gedateerd van 1545). (De algemeene opgaaf van 1549 schijnt dus onjuist te zijn); Sylva Carminum Adolescentiae (Antw. 1530); Chroniick van Zeelandt (1644) bevat een vers van Pratis over Zeeland en de Zeeuwen.
Zie: Haller, Bibliotheca practica, I, 51; v. Siebold, Versuch einer Geschichte der Geburtshülfe, 2de deel p. 30, fransche editie; F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen II, 435, 1092; A.A. Fokker, Levensberichten van Zeeuwsche medici, bijgewerkt door J.C. de Man; J. Banga, Geschiedenis van de geneeskunde en van hare beoefenaren in Nederland (1868).
A. Geyl