[Pothoff, Cornelis]
POTHOFF (Cornelis), 21 Febr. 1766 geb. en 1 Sept. 1844 te Assen overl.; 17 jaar oud, werd hij aan de hoogeschool te Groningen als student ingeschreven, waar hij bij Ruardi e.a. professoren weldra als ‘dilectus inter dilectos’ bekend stond. In 1789 eerst tot conrector te Oldenzaal, vervolgens tot rector te Meppel benoemd, aanvaardde hij laatstgenoemde betrekking met een redevoering de Juventute scholastica, propter praestantiam litterarum ad priscam elegantiam formanda (Gron. 1789). Meer dan eens bedankte hij voor hem aangeboden rectorsplaatsen elders, zelfs voor die te Groningen. Ingenomen met de beginselen der omwenteling werd Pothoff in 1795 als vurig patriot tot representant van het drentsche volk gekozen. Drie jaar later werd hij benoemd tot landsschrijver bij den Etstoel van Drente, waarvoor hij zijn rectoraat te Meppel neerlegde; hij deed dit met 't uitspreken eener redevoering Over het bestier der Voorzienigheid zigtbaar in den lot- en standwissel der menschen (1798). Inmiddels was hij 7 Aug. 1797 te Groningen tot juris utriusque doctor bevorderd. In 1802 werd hem het ambt van schout over Emmen en Roswinkel opgedragen, terwijl hij in 1810 zich tot vrederechter in het kanton Dalen benoemd zag. Van Dalen verhuisde Pothoff in 1816 naar Koevorden, waar hij tot 1834 bleef wonen. In dit jaar tot vrederechter te Assen benoemd, verlegde hij zijn woonplaats nu naar hier. Vier jaar later werd hij in deze stad gepensionneerd. Van 1806 tot zijn dood was P. tevens schoolopziener in Drente, als hoedanig hij zich mede zeer heeft onderscheiden. Het Ned. Onderw. Genootsch. benoemde hem in 1844 als ‘uitstekend bevorderaar der belangen van het onderwijs en van den onderwijzersstand’ tot lid van verdienste.
Zie: Drentsche Volksalmanak 1845, 157. Het hier geplaatste opstel ook te vinden in: Geschriften van H.J. Nassau, verzameld door H.J. Smidt e.a. (1876) I, 213.
Zuidema