gebleven, besteedde zij haar geld voor de opvoeding harer drie zonen, waarvan de beide jongsten (de oudste was Vincent) in hollandschen dienst traden - Alphonse op 17-jarigen leeftijd; bij het beleg van 's Hertogenbosch in 1629 verloor hij den rechterarm. Na het overlijden van den kapitein Marquette (gewond voor Maastricht 22 Juli, gest. 1 Aug. 1632) commandeerde hij sinds 28 Aug. diens compagnie en werd 11 Jan. 1633 tot kapitein daarvan benoemd. Door zijn neef Jacques Sarrazin, ‘medecin et conseiller du roy’ te Parijs, waar Descartes hem had gekend of door Const. Huygens, kwam hij met den franschen philosoof in kennis, herfst 1635. Ook ijverde hij in de zaak van de aanbieding door Galilei aan de Staten van het vinden der lengten op zee, waaromtrent hij ook connecties had met Hortensius en in 1637 in briefwisseling stond met Elia Diodati te Parijs (Le opere di Galilio Galilei ed. naz. XVII (Fir. 1906) 59, 75, 107, 108). Zijn broeder Jean Baptiste, eveneens kapitein, sinds 24 Dec. 1637 ‘edelman van de camer van Sijn Hoochheyt’, was bekend met de families Bartolotti en Calandrini te Amsterdam en stond in briefwisseling met Hooft (Hooft's Brieven ed. van Vloten III (Leiden 1857) 279, 379, 380). Alphonse behoorde in 1638 tot het gevolg van den graaf
van Solms, werd in Aug. 1638 bij een gevecht in Gelderland krijgsgevangen gemaakt, doch werd weder vóór 1642 kolonel. Hij behoorde tot de eersten, die Descartes' Geometrie (1637) begrepen en woonde van 1639 tot 1642 vermoedelijk te Utrecht, waar hij althans drukken omgang had met diens vrienden Reneri, Haestrecht, Wassenaer en Regius, welken laatste hij in 1642 in zijne geschillen met Voet, bij de magistraat hulp bood. Ook is hij wel identiek met dien ‘colonel Alphonse’, vermeld door Baillet, Vie de Descartes II (Par. 1693) 149, die ‘avoit attiré toute la jeune noblesse du païs à des conférences qu'il faisoit de la physique’. Na het overlijden van zijn broeder op 14 Jan. 1641, werd hij door Frederik Hendrik 3 Mrt. 1642 in diens plaats benoemd. Te 's Gravenhage verkeerde hij ook aan het hof der koningin van Boheme en was de tusschenpersoon bij de correspondentie van hare dochter Elisabeth en Descartes, o.a. bij het raakprobleem van Apollonius. Groote belangstelling toonde hij ook in 1643 en 1644 bij de twisten tusschen Descartes en de groninger hoogeschool. In 1644 woonde hij het beleg bij van Sas van Gent en vertrok den dag na de overgave op 8 Sept. in opdracht naar Bourbon, waar de koningin van Engeland de baden gebruikte. 12 Mei 1645 werd hij commandant van het fort St. Anna in de Namensche polder (Z.-Vl.). Reeds sinds 1644 klagende over zijne gezondheid en er na Fred. Hendrik's dood in 1647 over denkende den militairen dienst te verlaten, werd hij 1 Apr. 1648 door Amalia van Solms benoemd tot ‘hoffmeester van onsen huyse’. In 1653 bevond P. zich te Genève, misschien voor goed, hoewel hij zich o.a. in Juli 1656 in den Haag voor eene
diplomatieke missie ophield. Sinds 1659 verbleef hij voor vast te Genève, waar hij in zake fortificaties meermalen door zijne landgenooten werd geraadpleegd. Pollot en Antoine Studler van Surck leverden ook nog aan Flor. Schuijl te Leiden eene copie van Descartes' Traité de l'homme, door Schuijl vertaald als Renatus Descartes' De homine (Lugd. Bat. 1662). In ms. is briefwisseling van hem aanwezig met Const. Huygens in diens brieven op de kon. ac. te Amsterdam en univ. bibl. te Leiden; met den franschen zaakgelastigde Brasset op de