[Paludanus, Rutgerus]
PALUDANUS (Rutgerus), geb. 1736 in de Zijpe, waar zijn vader Theodorus predikant was, overl. te Alkmaar 23 Oct. 1788. In Apr. 1754 als student te Leiden ingeschreven, promoveerde hij aldaar in de rechten 1 Sept. 1759 op een Specimen ad 2 Part. § 4 Lib. I. Grotii Jurispr. Holl. Te Alkmaar gevestigd, was hij daar schepen in 1761 en 62, hoofdofficier in 1763-69, thesaurier in 1774-79 en burgemeester in 1780, 81, 84, 85 en 87. In 1763 was hij ook lid der vroedschap en in 1765 secretaris van de Zijpe en Hazepolder geworden. Hij was een ijverig voorstander van de partij der patriotten, woonde in 1783 en 85 te Amsterdam de vergaderingen bij van de ‘belangelooze voorstanders der vrijheid’; hij behoorde tot de beramers van het vroedschapsbesluit van 18 Febr. 1783 tot afschaffing van het aanbieden van nominatiën ter electie en het vragen van recommandatiën aan den Erfstadhouder; in 1784 tot de commissie door de Staten van Holland naar Overijsel gezonden tot vereffening van het geschil tusschen de ridderschap en de 3 voornaamste steden van dat gewest; in 1785 tot de benoemden in de commissie tot herziening der quota's. Toen de patriotten hun spel verloren en de Staten den Stadhouder tot verandering der stedelijke regeeringen gemachtigd hadden, wachtte Paludanus, die reeds een half jaar lijdende was, de gevolgen dezer machtiging niet af, maar diende hij in de vroedschapsvergadering van 29 Oct. 1787 zijn verzoek om ontslag in als lid, burgemeester, curator der latijnsche scholen en hoofdingeland van de Schermeer, hetwelk hem 1 Nov. eenstemmig, met betuiging van leedwezen en dankbare erkenning zijner diensten verleend werd. Hij dacht zijne overige dagen te wijden aan de geschiedenis der stad, waarvoor
hij veel bouwstoffen verzameld had, maar zijn voortdurend sukkelen liet hem zulks niet toe.
Te Leiden deed hij in 1761 verschijnen een Lentezang, gevolgd naar het latijn van Hight; van eene door hem in 1771 te Alkmaar gehouden volkstelling deed hij met statistieke opgaven over meerdere jaren mededeeling in het 14e deel der Verhandelingen, uitgegeven door de Hollandsche Mij. der Wetenschappen te Haarlem, en in 1776 verscheen van hem te Leiden het eerste stuk [niet door meerdere gevolgd] zijner Oudheid- en Natuurkundige Verhandelingen, meestal betreklyk tot Westvriesland, of het Noorderkwartier.
Johanna Rijser, waarmede hij ulto. Mei 1762 te Leiden gehuwd was, overleefde hem tot Juni 1798. Zijne in 1766 geboren dochter Maria Cornelia is in 1791 gehuwd met Paulus van Pruysen Morisse, die de door P. van Floris Lijnslager geërfde alkmaarsche prenten aan een liefhebber te Alkmaar overdeed en de nagelaten boeken, manuscripten enz. enz. in 1801 publiek te Alkmaar deed verkoopen, alwaar alles behouden is gebleven.
Zie: Bruinvis, Het Patriotisme te Alkmaar 1781-1791 (Alkm. 1886).
Bruinvis