[Palm, Cornelis van der]
PALM (Cornelis van der), kostschoolhouder eerst te Rotterdam, later te Delfshaven, 28 Nov. 1730 te 's Hertogenbosch geb. en 10 Jan. 1789 te Delfshaven begraven. Van zijn leven is nog niet alles nauwkeurig bekend, ondanks de bijdragen hieronder vermeld. Als knaap van 15 jaar verloor hij zijn vader; vier jaar later werd hij voor de O.-I.C. te Middelburg aangemonsterd als kooplooper, d.i. in den laagsten scheepsrang. Na een kort verblijf in Indië keerde hij naar 't moederland terug en nam zijn intrek bij zijn oudsten broeder Arnoldus van der Palm, destijds predikant te Bommel, op Over-Flakkee, en later te Woudrichem. Van hier begaf hij zich naar Rotterdam, waar hij tot onderwijzer werd opgeleid en, na vlug de vereischte examens te hebben afgelegd, tot hoofd van een der stadsscholen benoemd werd. Ook trad hij hier in 't huwelijk, 2 Nov. 1755, met Machteld van Tonsbergen. Met anderen richtte hij er het genootschap ‘Studium doctrinarum genetrix’ op. Van der Palm was een man van gelukkigen aanleg en grooten ijver; nog op verder gevorderden leeftijd leerde hij latijn en van al de vakken, die hij onderwees, bezat hij een voor dien tijd grondige kennis. Hij beantwoordde in 1765 een door de Holl. Maatsch. der Wetenschappen uitgeschreven prijsvraag: Hoe moet men het verstand en hart van een kind bestieren om het te eeniger tijd een gelukkig en nuttig mensch te doen worden, welk antwoord met de groote gouden medaille bekroond werd. In 1781 behaalde hij de kleine gouden medaille voor zijn verhandeling: Over de beste middelen om inboorlingen van den staat tot de zeevaart aan te moedigen, antwoord op een door de oeconomische afd. van genoemde Maatsch. uitgeschreven prijsvraag. Het volgend jaar beantwoordde hij
voor de derde maal een prijsvraag, n.l.: Over de verbetering der openbare scholen, vooral de Nederduitsche in ons land, uitgeschreven door 't Zeeuwsch Genootsch. van Wetenschappen; ook hiermede verwierf hij het eeremetaal. Eindelijk ontving hij van het Haagsche Dichtgenootschap een zilveren penning voor zijn gedicht: Tafereel der vaderlijke zorgen van Nederlands Overheden ter bevordering van wetenschappen en kunsten sedert de oprigting van dit gemeenebest, en een dergelijke medaille van het Leidsche Dichtgenootschap voor zijn Vrije Zee, eveneens een dichtstuk. Verder schreef hij nog verscheidene schoolboeken, van welke het meest bekend is zijn