mogelijk was; vanwege de ministers van binnenlandsche zaken en oorlog tot het aan het fort Honswijk nemen van proeven ter bepaling van het vermogen van overlaten; van rijkswege: voor de verbetering der afwatering van de Geldersche Vallei in verband met de praamvaart; voor den bouw van vaste bruggen over onze hoofdrivieren; ter beoordeeling der plannen tot verbouwing der schipsluis van het droge dok aan het Nieuwediep; later nog voor de beoordeeling van de andere plannen met genoemd dok; voor de verbetering van het Noordhollandsche Kanaal; voor de verbetering van den Rotterdamschen Waterweg.
Hij werd 1 Jan. 1855 effectief hoofdingenieur. In 1852 was hem, nadat Storm Buysing en J.A. Beijerinck zich onttrokken hadden, aangeboden om directeur van openbare werken in Nederlandsch Indië te worden; ook Ortt sloeg dit aanbod af.
Tijdens de watersnooden van 1855 en 1861, bij den eersten waarvan de Grebbedijk, bij den tweeden de dijken van Maas en Waal en van de Bommelerwaard doorbraken, heeft Ortt zich door zijne activiteit zeer verdienstelijk gemaakt. Met ingang van 1 Apr. 1858 werd hij als hoofdingenieur naar Gelderland, ter standplaats Arnhem, verplaatst. Kort te voren was hem aangeboden, Conrad als ingenieur-directeur van den Hollandschen Spoorweg op te volgen, hetwelk door hem werd afgeslagen. Te Arnhem zijnde, werd hij nog in 1859 van rijkswege in de commissie tot het opmaken van een plan voor de doorgraving van Holland op zijn smalst benoemd, hetzelfde jaar vanwege de provincie Noord-Holland in eene commissie over het afnemen der zeeduinen, en in 1866 van rijkswege in eene commissie ter beoordeeling van het Zuiderzee-plan van Beijerinck.
In al deze commissiën was hij een gewaardeerde kracht, al gingen er geen grootsche denkbeelden van hem uit, als van van der Kun, van Gendt en verscheidene anderen van een oudere generatie.
Met ingang van 1 Mei 1870 werd hij benoemd tot inspecteur in de 1e inspectie, bestaande uit de 6 oostelijke provinciën. Hij bleef te Arnhem woonachtig. De invloed van Ortt, die vroeger groot geweest was, was in de laatste jaren van zijn ambtelijk leven sterk gedaald. Al was zijne gezondheid nog goed (hij was van eene bijzonder sterke constitutie), zijn werkkracht verminderde, en onaangenaamheden werden hem niet gespaard.
Met 1 Apr. 1873 werden, daar minister Geertsema meer eenheid in het rivierbeheer noodig achtte, de rivieren onder den met dien datum benoemden inspecteur in algemeenen dienst gebracht, wien daarvoor een hoofdingenieur werd toegevoegd, en dus werden de rivieren in zijne inspectie aan Ortt's bemoeiingen onttrokken. Veel was er ook, waarover zijn ambtgenoot in algemeenen dienst gehoord werd, dat eigenlijk Ortt aanging. Hij diende de laatste jaren niet met de opgewektheid van vroeger, en verzocht daarom met ingang van den dag, volgende op dien, waarop hij 65 jaren oud werd, 1 Juli 1875, zijn eervol ontslag. Hij had de teleurstelling, dat zijne betrekking niet vervuld, doch de waarneming opgedragen werd aan zijn broeder.
Nog vele jaren na zijn pensioen bleef hij, steeds in alles wat op den waterstaat betrekking had, belang stellende, als ambteloos burger te Arnhem wonen. In 1890 werd hij tot eerelid van het Kon. Inst. van Ingenieurs benoemd.
Ortt huwde 19 Mei 1841 met C.M. Alewijn, overl. 7 Jan. 1881, en had bij haar 13 kinderen waarvan 4 zonen; een aantal stierven jong, slechts één zijner zonen, jhr. H.J. Ortt van Schonauwen, heeft den mannelijken leeftijd bereikt en is direc-