Hollandsche Spoorwegmaatschappij te worden, maar ook dit, als zoovele andere aanbiedingen, werd door hem afgeslagen. Hij werd 1 Apr. 1855 te Kampen als arrondissements-ingenieur geplaatst. Een bijzondere arbeid in deze standplaats betrof Schokland. Dit eiland, dat zeer laag gelegen is, en op twee plaatsen eene vrij groote bevolking (ongeveer 700 zielen) had, had geen behoorlijke havenruimte; de Schokkers waren zóó verarmd, dat men reeds vroeger eene fabriek op het eiland gevestigd had om hen des winters aan werk te helpen. Maar zij waren nog veel armer geworden, steeds werd in het geheele land voor hen gebedeld, en er moest iets gedaan worden. Ortt stelde den radikalen maatregel voor, alle woningen op het eiland te onteigenen en daardoor de inwoners te dwingen, op het vasteland te gaan wonen. Aan dit voorstel werd in 1858 gevolg gegeven, en de uitvoering werd aan Ortt opgedragen.
Met ingang van 1 Nov. 1859, dus na 19 jaren dienst, werd Ortt tot hoofdingenieur benoemd. Ziet men af van hen, die dit werden vóór 1830, dan is hij degene, die dezen rang in het kleinst aantal jaren dienst bereikt heeft. Hij werd geplaatst in de zeer belangrijke provincie Zeeland, en deed spoedig een voorstel tot het instellen eener commissie over de oeververdediging in die provincie, daar het hem voorkwam, dat hierin geen behoorlijk stelsel betracht werd. Op 9 Juni 1860 werd zulk eene commissie ingesteld, van welke Ortt lid werd; haar verslag is een van de beste van dien aard. Een staat omtrent de calamiteuse polders in Zeeland en den oever, die door het rijk te Ter Neuzen onderhouden moet worden, loopende van 1830 tot 1860, werd door hem uitgegeven.
In Zeeland ontplooide hij ook op ander gebied groote werkkracht. Terwijl overal de aanleg der staatsspoorwegen met hetgeen daardoor noodig was geworden, streng van den waterstaat gescheiden bleef, werd het ontwerpen van het kanaal door Zuid-Beveland en het doen der daarvoor noodige onteigeningen aan Ortt opgedragen. Waarom geschiedde zulks niet ook met het kanaal door Walcheren, hetwelk geheel door spoorwegingenieurs aangelegd werd? Waarschijnlijk om den ingenieur te Middelburg, iemand, die jaren lang gepasseerd was voor hoofdingenieur en voor wien Ortt gewoon was, het werk te doen. Dit ging zoover, dat hij zelfs de verrekeningen met de aannemers opmaakte. Hierbij beging hij de fout, dat hij zonder vergunning des ministers een bedrag voor herstel van een rijks zeilvaartuig aanwendde, dat voor iets anders bestemd was. Hierover werd hij door genoemden ingenieur, J.A. van Dorth, bij minister Thorbecke aangeklaagd, en tot straf werd Ortt naar Groningen verplaatst met ingang van 1 Mei 1864.
Toen de hoofdingenieur P. Kock met ingang van 1 Mei 1866 gepensionneerd werd, werd de dienst in Drente tegelijk met dien in Groningen aan Ortt opgedragen.
Met 1 Mei 1867 wachtte hem een zeer gewichtige werkkring, namelijk die van hoofdingenieur in Noord-Holland, ter standplaats Haarlem. In hetzelfde jaar werd hij lid der commissie tot onderzoek der Zuiderzeeplannen van Beijerinck, en zeer vele waren zijne bemoeiingen met het Noordzeekanaal. Ook werd hij 8 Mei 1870 in de plaats van F.W. Conrad benoemd tot lid der Koninklijke Academie van Wetenschappen, waaruit de wetenschappelijke naam, dien hij had, duidelijk wordt. Uit dit oogpunt zijn zeer merkwaardig zijne onderzoekingen over opwaaiing.
Sedert zijne komst te Haarlem begon eene