De eerste jaren diende hij in subalternen rang in Noord-Brabant, te 's Hertogenbosch. 1 Apr. 1849 werd hij adspirant-ingenieur, 1 Juli 1853 ingenieur te Roermond.
Hier heeft hij o.a. de ontwerpen voor het uitwateringskanaal van de Noordervaart naar de Maas bij Kessel gemaakt. 1 Oct. 1856 werd hij arrondissements-ingenieur te Maastricht. Hier heeft hij zeer veel gewerkt, o.a. in de Maaskwestie, waarover bij het artikel ‘van der Kun’ (kol. 738) gesproken is. In Apr. 1858 werd hij lid en secretaris van eene commissie tot onderzoek van de door de belgische regeering gedane voorstellen betrekkelijk de regeling der aftappingen uit de Maas in de Zuidwillemsvaart.
In Apr. 1859 werd hem opgedragen, gezamenlijk met een belgisch ingenieur, een algemeen plan tot verbetering der Maas op te maken. Van 1858 tot 1861 assisteerde hij de internationale commissie tot regeling der bedoelde aftappingen, en in 1863 was hij eenige malen te 's Gravenhage om de ministers van binnen- en van buitenlandsche zaken bij te staan bij de discussiën in de Kamers over het Maastractaat, dat door de volksvertegenwoordiging in laatstgenoemd jaar was goedgekeurd. De werken, die ingevolge het genoemde tractaat gemaakt moesten worden, werden onder zijne leiding uitgevoerd. Toen zij gereed waren (behalve de rivierverbetering, die langer tijd in beslag nam), werd van Opstall 1 Oct. 1867 met het zeer belangrijke arrondissement Gorinchem belast, waarbij de vorming der Nieuwe Merwede met bijbehoorende werken toen in vollen gang was. 1 Mei 1870 werd hij hoofdingenieur in Gelderland, en 1 Apr. 1873 werd hij naar Noord-Brabant verplaatst, en hier, waar hij zijne vier eerste dienstjaren had gesleten, bracht hij ook de vier laatste door. Hij verrichtte ook in deze periode belangrijk werk, in het bijzonder wat betreft reglementeering van waterschappen, waarbij in Noord-Brabant steeds zeer vele moeilijkheden voorkomen.
Hij wordt over zijn werk terecht hoog geprezen door P.T.A. Sprengers, Historisch-staatsrechtelijk overzicht der waterschappen in Noord-Brabant, 1, voorwoord, 1.
Gedeputeerde Staten waren niet met hem ingenomen, en hieraan is toe te schrijven, dat de provincie besloot, met ingang van 1 Jan. 1875 een afzonderlijken provincialen waterstaatsdienst in te richten.
Hij huwde 13 Juni 1854 M.S.F. van Dooren, geb. te Tilburg in 1822, overl. aldaar 17 Mrt. 1911; hij had bij haar geene kinderen.
Men heeft van zijne hand: Een levensbericht van den hoofdingenieur, lid der Eerste Kamer, L. Rijsterborgh, in Not. K. Inst. v. Ing. 1864/5; eene beschouwing over rivier- en waterloopkunde, ibid. 1868/9.
Ramaer