belegerd werd. Hij wist de Leeuwarders er toe te brengen, dat zij zich op accoord aan overste Schaumburg overgaven (20 Oct. 1498). Volgens eene der bepalingen zou Nijkamer in naam en vanwege den graaf van Oostfriesland 500 gewapende knechten in de stad houden en deze bewaren tot nut van den hertog van Saksen; tot dit doel mocht hij een huis oprichten, en naar verkiezing versterken. Voor die bescherming van zijne rechten zou Albrecht de 500 man betalen. Maar meer diensten bewees N. den hertog, doordat deze hem, die reeds in 1485 muntmeester was van den graaf van Oostfriesland, ook in Friesland als zoodanig aanstelde; Albrecht deed hem in Aug. 1498 te Sneek de eerste munt slaan. De omstandigheid, dat hij sinds 24 Oct. Leeuwarden bezet hield, behoeft hiertegen niets te bewijzen, noch op grond van den tijd, noch van zijne positie, (gelijk Sperling schijnt te meenen); het een en ander bewijst alleen maar de hooge beteekenis van het muntmeesterschap in dien tijd. Zijn oostfrieschen heer is hij daarom niet vergeten; integendeel, we vinden van Nijkamer, ‘drost te Overemden’ en van H.v. Schleinitz vermeld, dat zij eene afspraak maakten, volgens welke Edzard het stadhouderschap van Friesland op zich zou nemen voor 3 jaar, van 1 Mei 1503 af. Hij, Nijkamer, was toen nog geen rentmeester aldaar, hetgeen hij bij de regeling van 1504 geworden is. Hij schijnt, wegens ziekte, dat ambt evenwel niet meer te hebben uitgeoefend; zijn dood viel immers in het laatst van dit jaar voor.
Dat hij vijf onmondige kinderen achterliet, weten we uit berichten over zijne nalatenschap, op wier beleening S. Lüttich, ook een der in die jaren in Friesland aanwezige, aanzienlijke Saksers en B. van Metsch aasden. Nijkamer, die vermoedelijk niet al die jaren sinds 1498 onafgebroken dat ambt heeft uitgeoefend, werd in 1505 door zekeren Hera Voydes opgevolgd als muntmeester; als rentmeester ging het eerst tusschen Johan Rataller en Frans Minnema.
Vermoedelijk is deze Matthijs of Matthias (Matthaeus), die van aanzienlijke oostfriesche familie schijnt geweest te zijn, niet te vereenzelvigen met Martinus Nijkamer, die in 1492 voorkomt als secretaris van graaf Edzard; mogelijk is deze een vader of een broeder. Een later voorkomende Martinus N., in 1533 burgemeester te Emden, die het huis ‘de oude Munte’, waarin Albrecht v. Saksen gestorven is, heeft overgedaan aan gravin Anna en hare beide zoons is, zoo niet dezelfde als de zoo even vermelde, dan vermoedelijk toch van één der beide bovengenoemde Nijkamers een zoon. In elk geval is de Mertten (Martinus) Nijkamer, met wien de regeering van Kampen op 28 Nov. 1524 een contract sloot