[Nieustad, Cornelis van]
NIEUSTAD (Cornelis van), heer van Sevenhoven, Coppel, enz. zoon van Mathias van Nieustad, geb. te Brielle in 1549, gest. te 's Gravenhage 25 Juni 1606, zeer bekend rechtsgeleerde. Het meest bekend is hij onder zijn gelatiniscerden naam Cornelius Neostadius. Zijn hollandsche naam wordt ook geschreven als van Nijestadt. Hij studeerde in de rechten te Douai. In 1575 werd hij aan de leidsche universiteit verbonden. De eerste ordonnantiën daarvan, van 12 Febr. 1575, zijn mede door hem onderteekend; zijn officieele aanstelling tot hoogleeraar in de rechten op ƒ 300 is van 17 Juli v.d. jaar. Met Dirk van Egmont van der Nyenburch en Joost de Menijn was hij de eerste, die te Leiden rechtsgeleerde colleges gaf. Zij schijnen niet al te best te hebben voldaan; zulks mag althans worden afgeleid uit een schrijven van een leidsch student van Dec. 1580. Op dat tijdstip was hij bereids als professor afgetreden (Curatoren verleenden hem 15 Nov. v.d. jaar ontslag) en opgetreden als advocaat-fiscaal bij het Hof van Holland. Ondanks dat ongunstig oordeel dichtte Hugo Grotius hem in 1602 toe: ‘Gloria gymnasii quondam, nunc magna Senatus portio, conspicuum nomen utraque toga’.
De benoeming tot advocaat-fiscaal ter vervanging van Joost de Menijn. gemotiveerd door den wensch om cumulatie van ambten tegen te gaan, wordt toegeschreven aan den invloed van den landsadvocaat Paulus Buys, met wiens dochter Odilia hij gehuwd was. Hij deed 28 Oct. 1580 den eed. Eenige jaren later volgde zijne benoeming tot raadsheer in den Hoogen Raad; als zoodanig deed hij 25 Febr. 1584 den eed. Als eerste raadsheer werd hij in 1602, als opvolger van den overleden van Banchem, curator der leidsche hoogeschool.
Zijn groote bekendheid als jurist dankt hij voornamelijk aan de door zijn zorg uitgegeven jurisprudentie van Hof en Hoogen Raad, een meermalen herdrukte en thans nog zeer waardevolle verzameling onder den titel: Utriusque Hollandiae, Zelandiae, Frisiaeque, curiae decisiones (H. Com. 1602, herdr. 1644, 1667). Een behandeling der jurisprudentie met betrekking tot het instituut der huwelijksvoorwaarden geeft zijn beroemde uitgave: De pactis antenuptialibus rerum iudicatarum observationes (Lugd. Bat. 1594, herdrukt in 1644, 1667). Een korte, maar verdienstelijke verhandeling over het leenrecht, in eersten druk verschenen in 1602, werd uitgegeven als Tractatus de feudi Hollandici, Frisicique Occidentalis Origine et Successione achter de Decisiones (H. Com. 1667), nog later uitgeg. door H. Boxelius (Gorinch. 1670). Daarbij behoort eene uitgave van de jurisprudentie van het hollandsche Leenhof: Observationum feudisticarum decas prima (H. Com. 1602), later vermeerderd als: Observa-