[Neck, Joannes van]
NECK (Joannes van), dominicaan, overl. te Utrecht 21 Dec. 1448. Hij ontving omstreeks 1400 het ordekleed in het Dominicanenklooster te Haarlem. In 1420 werd hij prior te 's Gravenhage, en won door zijne vrome levenswijze en gevierde welsprekendheid zoozeer de gunst der burgerij, dat hij door hare aalmoezen in staat werd gesteld om het door brand verwoeste klooster te herbouwen. Ook aan het grafelijk hof stond hij hoog in aanzien. Hij werd reeds vroeg secretaris van gravin Jacoba en in 1428 ook onder Philips den Goede, en tevens klerk van het register in Holland. Jacoba van Beieren noemde hem in 1429 haren ‘getrouwen biechtvader’. In 1430 was hij prior te Haarlem en droeg veel bij tot den bloei van zijn klooster. In 1437 was p. van Neck, de ‘groote prior’, zooals hij gemeenlijk genoemd werd, scheidsrechter tusschen den abt en den graaf van Egmond. Sinds 1438 wijdde hij zich aan de jeugdige stichting van het dominicanessenklooster te Westroyen bij Tiel.
Zie: B. de Jonghe, Desolata Batavia Dominicana 62, 143, 174; van Riemsdijk, De Tresorie en Kanselarij van Holland en Zeeland passim.
G.A. Meijer