van de geboorte-aangifte hunner kinderen, wegens gemoedsbezwaren om de wapenen te dragen, en door hun brutaal en zonderling optreden kwamen zij menigmaal met rechter en gevangenis in aanraking. En daar zij het burgerlijk huwelijk niet erkenden en voor de broederschap hunne huwelijken sloten ‘in den Heere’, kregen zij bij het volk een kwaden naam.
Muller, Valk en Maria Leer werden in 1820 door de dordtsche rechtbank veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf wegens beleediging der rechterlijke macht. Het Hoog Gerechtshof in den Haag veranderde dit onrechtvaardig harde vonnis echter in 1 jaar straf.
20 April 1823 werd te Puttershoek de oprichtingsacte der broederschap geteekend, in communistischen geest. In 1829 verhuisde de broederschap naar Zwijndrecht. Daar bleef voortaan de hoofdafdeeling gevestigd, terwijl Valk met een 80 tal aanhangers op een huizinge te Mijdrecht ging wonen. In 1832 werd bij het ‘constitutief reglement’ het volle communisme ingekort tot gemeenschappelijk aandeel in den arbeid en de daaruit voortvloeiende verdiensten, maar het bezit kwam in handen van een raad van 19 leden.
Muller stierf 3 Aug. 1833 op reis en werd te Varik begraven. Na zijn dood viel de broederschap, in den volksmond: ‘de Zwijndrechtsche Nieuwlichters’ geheeten, uiteen.
Muller schreef enkele tractaten: De wet van God lief te hebben boven al, en onze naasten als ons zelven (Rotterd. zonder j.) en Het eeuwig Evangelie (Dordrecht 1834). Ongedrukte manuscripten zijn nog van hem, zooals ook van meerdere ‘broeders’, aanwezig in de bibl. der Doopsgez. Gem. te Amsterdam.
Vgl.: G.P. Marang, De Zwijndrechtsche Nieuwlichters (Dordr. 1909).
Marang