Willem van Roon, schout te Niedorp, toegevoegd aan de vier 5 Juni door Sonoy benoemde commissarissen tot het vonnissen van een aantal gevangen genomen en van verraad verdachte landloopers, welke commissie wegens hare wreede handelingen als de ‘nieuwe bloedraad’ is bekend gebleven. Hooft bericht evenwel van beiden, dat zij niet lang in de zaak betrokken waren. Wagenaar zegt, dat Sonoy tevergeefs naar een plaatsvervanger in deze rechtbank zocht voor M., die ontvanger der geestelijke goederen geworden was; in April 1586 maakte Leycester hem tot eenig ontvanger dier goederen in het Noorderkwartier, doch zonder verhooging zijner bezoldiging. De alkmaarsche vroedschap besloot 4 Sept., dat men hem, ‘wezende uitheemsch en niet uit den lande’ [toch was hij in 1579 poorter geworden], niet ontvangen zou als ontvanger der kerkelijke en pastoriegoederen, en zij droeg haren gedeputeerden ter dagvaart op, zulks den Staten aan te dienen en voorziening te verzoeken, ‘ende de huysluyden bij den selven Mostart niet verder gemolesteert en worden’. In 1585 werd M. notaris. In 1588 zond Sonoy hem naar Engeland om bijstand te vragen tegen het leger van Prins Maurits, dat hem (Sonoy), die den eed aan Leycester getrouw bleef, te Medemblik belegerde.
M. huwde in Juli 1573 te Alkmaar met Marijtje Nannendr. Paling. Zijne dochter Josina huwde in Augustus 1601 Jacob Jacob-Florisz. v. Teylingen en overleed 7 Oct. 1602, hare zuster Barbara in Mei 1602 met mr. Jacob Gerritsz. Coren (kol. 332) toen secretaris der stad, en werd 27 Juli 1614 ‘met haar kind’ begraven. Een oom van beiden was Jacques M., begr. 15 Nov. 1587, gehuwd met Trijn Cornelis, van wien 6 April 1582 een kind begraven werd. In 1625 leefde te Alkmaar een kapitein Mostert.
Geschilderde portretten van G.M. en zijne vrouw berustten omstreeks 1820 bij den raadsheer J. Schonck te 's Gravenhage.
Zie: Bodel Nijenhuis, Iets over Guillaume of Willem Mostaert in Zuid- en Noordhollandsche Almanak voor 1845.
Bruinvis