leerlingen wist hij te bezielen, hun karakter te ontwikkelen. Zijne verhandeling over Misbruikte bijbelplaatsen werd in 1864 door het Haagsch Genootschap met goud bekroond. In den tijd van zijn leven en werken te Goes ondervond Dr. Moll, die liberaal was en met het woord scherp kon zijn, tegenstand van de zijde der rechtzinnigen. Hij genoot er nochtans veler achting en had er zijn aanhang. Jaren lang was hij scriba-quaestor der classis Goes. Moll behoorde onder de leden van het Zeeuwsch Gen. der Wet. Ook als nutslezer verwierf hij zich naam. In 1877 vestigde hij zich als emeritus te Haarlem, waar hij aan verval van krachten is gestorven. Zijn geest was echter helder tot het einde toe. Uit zijn huwelijk (9 Febr. 1837) met Antjen van Groningen zijn elf kinderen geboren, van welke er vijf op volwassen leeftijd vóór hem zijn gestorven.
Moll schreef: Vervolg op de Bloemlezing uit den Hollandschen Spectator van Justus van Effen door professor van Kampen (Deventer 1839); Dr. A. Moll, geschetst door zijnen zoon E. Moll (Gorinchem 1845); Teekenen en vragen des tijds (uit het hoogd., Goes 1857); Kerkelijke Courant en Godsdienstig Weekblad (Amersf., later te Goes); Handleiding bij het godsdienstonderwijs (door Moll en R.A. Soetbrood Piccardt); A. Vinet, Theorie der prediking (vertal., Tiel 1854); C. Palmer, Katechetiek (vertal., Tiel 1856 en 57); Misbruikte bijbelplaatsen (Leiden 1864); Afscheidsrede te Goes (30 Sept. 1877) en Rede ter gedachtenis van 40 j. Evangeliebediening (uitgespr. te Hengelo 4 Maart 1877) (beide gedrukt te Goes); Het ideaal der liefde (Goes 1886). Voorts bijdragen in Magazijn van Exegetiek, Christelijk Album, Navorscher, Evangelisch Penning-Magazijn, Morgenlicht enz.
Zie: Goesche Courant van 29 Mei 1896 en (voor proeve van nutslezing) Kerkbode voor Haarl. en Omstr. van 9 Maart 1912.
Bax