nijmeegschen tijd zijn geschreven, bewijzen zijne groote werkkracht en belezenheid. Met duitsche geleerden van zijn tijd was hij in briefwisseling. Moll behoort tot de eerste hygeïsten in Nederland, die de geneeskrachtige werking van het zeeklimaat hebben verdedigd. Hij schreef: Proeve eener theorie van de werking der Contagia acuta op het menschelijke ligchaam (Nijm. 1815); Het zeebad enz. (door G. Swartendijk Stierling), met een Aanhangsel nopens de nieuwe Zeebadinrigting te Scheveningen (Dordr. 1819); Handboek tot de Leer der Teekenen van gezondheid en ziekte (Gorinchem 1821-23). Opstellen in zijn Practisch Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang (1821-43; met Dr. C. van Eldik als mederedacteur); Gemeenzame Brieven over het Scheveninger Zeebad (Arnh. 1824); Handboek voor de Geregtelijke Geneeskunde (Arnh. 1825-26); Beknopte beschrijving van den Asiatischen Braakloop (Arnh. 1832); Iets over de zoogenaamde Russische baden (Arnh. 1842); Tijdschrift voor de Staatsgeneeskunde (de 2 eerste stukken, Arnh. 1843); Beschrijving eener epidemische koortsziekte in Gelderland in 1831 (in Hippocrates, Supp. V, 193); Verslag der kinder-pokepidemie te Nijmegen in 1817 (ibid., Supp. VI, 73). Voorts vertaalde Moll duitsche werken over natuurphilosophie (van J.G. Ballenstedt, C.F. Werner, H.F. Link en A.H.C. Gelpke (De Voorwereld, De vormkracht der aarde, De Voorwereld en de Oudheid door de Natuurkunde opgehelderd, Over het oorspronkelijke volk der aarde. Vergel.: Magazijn der voorwereld,
Amst. 1821). In de kringen der rechtzinnigen, die den evolutionistisch-gezinden Moll (ten onrechte) voor ongeloovig hielden, verwekten deze, in 1819, 20 en 21 te Dordr. en te Amst. verschenen vertalingen ergernis. Meer voldoening gaf hem de gretig gelezen overzetting van het werkje van Angeli, De jonge arts aan het ziekbed (1827).
De wezenlijke of vermeende miskenning, onder welke Moll heeft geleden, is vergoed door de achting van velen en door de hem, den humanen en geleerden arts, geschonken eerbewijzen. Hij was lid van het Utr. Gen. van Kunsten en Wet. (1814), buitengew. lid van het Physisch-medisch Gen. te Bonn (1820), eerelid van de Société médico-chirurgicale te Brugge (1840) en van het Gen. ter bevord. der Genees- en Heelkunde te Amsterdam (1840). De leden der bovengen. prov. commissie lieten Moll's portret door J.P. Lange in koper graveeren (1837).
Zie: C. van Eldik, Levens- en Karakterschets van wijlen Dr. Moll in Arnh. Courant van 29 Juni 1843, ook opgenomen in het Pract. Tijdschrift van dat jaar; Kunst- en Letterb. 1843, II, 1; Doctor A. Moll, geschetst door zijnen zoon E. Moll (Gorinchem 1845, met portret); J.H.F. Kohlbrugge, Nederlandsche praedarwinisten in Gids 1908, III, 235, die ook de referaten over werken van Moll vermeldt (blz. 260).
Bax