naar des Woords wordt hij door de nationale Synode van den Haag in 1586 aan de Kerk van Dantzig aanbevolen - heeft hij in die hoedanigheid toen een achttal jaren zijn krachten aan die gemeente gewijd. In 1593 werd hij beroepen te Dordrecht. Nov. van dat jaar overgekomen voor het doen van de vereischte proefpreeken, - waartoe hij zich metterwoon vestigde in het Steegoversloot - kweet hij zich van die taak op zulk een wijze dat hij in Febr. 1594 werd bevestigd. Reeds in 1607 dwong hem zijn zwakke gezondheid om ontslag te vragen, hetgeen hij twee jaar later ook heeft verkregen. Hij was een man, die bijzondere achting genoot van zijn omgeving.
Hij schreef: Der Griecken opganck ende onderganck (Dordr. 1599), een werk waarvan een door hemzelf geschonken exemplaar nog aanwezig is in de leidsche bibliotheek. Opgedragen aan de Staten-Generaal, ‘mitsgaders alle trouwe voorstanders ende kloecke Helden van de Vereenichde Nederlandtsche Provinciën’, bedoelde het door de beschrijving van ‘der Griecken kloecke daden tot dierghelijcke kloeckmoedicheyt’; uit die van ‘hare gebrecken, tot vermijdinghe van desselve’ op te wekken. Het werd gretig gelezen en zelfs vertaald, zoowel in 't latijn als - onder den titel: Les actes mémorables des Grecs ... Recueillis de divers autheurs, en bas Alleman ... et nouvellement traduits en François par Jehan Polyander (Dordr. 1602) - in 't Fransch. Ook gaf hij nog in 't licht: Nederduitsche overzetting der Oirlogen van Italiën, bescreven door François Guicciardin, ... met ... aenteeckeningen van Mons. de la Noue (Dordr. 1599), opgedragen aan de Staten van Holland en Zeeland en aan de regeering van Dordrecht.
Daar de 2 Juni 1586 als litt. stud. te Leiden ingeschreven Jacobus Demetrius Antwerpianus wel geen zoon van Andreas zal wezen, kennen we van dezen maar drie kinderen, alle drie te Frankenthal geboren, n.l.: Andries, Jeremias en Daniel, respectievelijk gedoopt 12 Juli 1570, 19 Apr. 1579 en 4 Dec. 1580. Laatstgenoemde, gest. 28 Aug. 1627, nalatend drie zonen - van welke een, Andreas, in 1647 proponent werd, - en vijf dochters, uit zijn huwelijk (1606) met Sara, een dochter van Johan Rademacker en Johanna Racket, stond van 1602-1609 te Groote en Kleine Lindt, van 1609-1627 te Dordrecht. Zijn opleiding ontving hij eerst te Frankfort daarna te Dordrecht onder Franciscus Nansius en Adrianus Marcellus - en ten slotte te Leiden, waar hij 10 Oct. 1598 werd ingeschreven.
Zie: Biographie Nationale de Belgique V, 511; H.Q. Janssen, De Kerkhervorming in Vlaanderen (Arnhem 1868) I, 69; II 316; G.D.J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht I (Utr. 1841) 239 v.v., 287, 288; Monatschrift des Frankenthaler Altertumsvereins XII (1904) no. 5; XIII (1905) passim; XIV (1906) no. 9; Archiv der Stadt Frankenthal Ms. Frankenthaler Rathsprotocollen sub 20 Mrt. 1576, 17 Jan. 1577, 2 Mrt. 1582, 2 Mrt. 1582; Archiv der deutsch-reformierten Kirche Frankfurt am Main no. 215 A u.B. Ms. Presbyterial protocolle sub. 1 Apr., 23 Apr. 1578, 2 Dec., 5 Dec. 1585, 5 Mei 1587; Werken der Marnixvereeniging S. II, D. III, 614; A. vonden Velden, Das Kirchenbuch der französischen reformierten Gemeinden zu Heidelberg und Frankenthal (Weimar 1908); Reitsma en van Veen, Acta II, 434, waar in 't register verkeerdelijk sprake is van Andries de Meester ‘predikant in 't graafschap Berg’, en III, 464, waar in 't register ten onrechte gesproken wordt van Daniel de Meester, predikant