was in 1799 kapitein van de Amphitrite in het eskader van Story, welk schip na de overgave ter beschikking van de engelsche regeering werd gesteld om onder de Prinsenvlag te dienen. Met drie andere schepen vormde het schip het hollandsch hulp-eskader, dat op de fransche kust kruiste tot de ontbinding na den vrede van Amiens (April 1802). Zecr gezien bij het scheepsvolk, bewees hij in Nov. 1813 uitnemende diensten aan de zaak der omwenteling door de voorbereiding en leiding in overleg met van Hogendorp en de zijnen van het begin van den opstand te Amsterdam (15 Nov.) door het in brand steken der douanehuizen aan den Buitenkant en daarna bij de reorganisatie der zeemacht en de verdediging der rivieren en zeegaten. Te Amsterdam trachtte hij als schout-bij-nacht, welke rang hem door het Algemeen Bestuur 18 Nov. was verleend, den moed der stadsregeering aan te vuren en tot krachtig optreden te bewegen. Aanvankelijk een der hoofden van de nieuwe nederlandsche marine, thans in den rang van schout-bij-nacht onder den Souvereinen Vorst, werd de energieke zeeman als opvolger van den vice-admiraal Kikkert bij Kon. Besl. van 29 Dec. 1814, met ingang van 1 Jan. 1815, aangesteld tot directeur en commandant der marine in het hoofddepartement van de Maas, gevestigd te Rotterdam. In die betrekking bracht hij vele verbeteringen en uitbreidingen aan 's rijks werf aldaar aan. Hij was tevens de ontwerper van het in dien tijd voor Rotterdam zoo belangrijke kanaal van Voorne. Hij was ridder der Militaire Willems-orde. Zijn weduwe Ann Brander overleed te Utrecht 22 Oct. 1837.
Zijn portret is op steen geteekend door F. Waanders.
Zie: G. van Reyn, Geschiedkundige beschrijving der Stad Rotterdam II, 205; W. van Houten, Scheepvaart (Breda 1833) 437; W. van Houten, Uitnoodiging tot deelneming in het oprigten van een gedenkteeken ter eere van J. Seaburne May (Rotterdam 1842); H.A. van IJsselsteyn, De Haven van Rotterdam (Rotterdam 1908) 39 en Blok, Gesch. van het Ned. volk, VII, 272 en 273.
Wiersum