politieke rol voor een gewoon herbergier. De amsterdamsche regeering was in het geheel niet gesteld op de aanwezigheid van den roerigen graaf en zocht hem met een zoet lijntje uit de stad te krijgen. Deze bleef echter doof voor haar vertoogen en vertrok eerst 25 April. Gedurende zijn verblijf kreeg Louffs, een warm voorstander van de vrijheidspartij, van Brederode de opdracht om namens hem van de regeering der stad toelating binnen Amsterdam te verzoeken voor eenige zijner dienaars, die zich voor de poort bevonden. De regeering antwoordde hierop, dat geen paarden binnen gelaten mochten worden, en dat wanneer er aan den graaf van buiten de stad een dringend bericht gebracht moest worden, dit alleen door één voetknecht mocht geschieden. Louffs beleefde niet veel genoegen van zijne geuzengezindheid, welke hij met verbanning moest boeten. Strenge maatregelen werden tegen hem genomen, van zijn boedel vond eene gerechtelijke opschrijving plaats, waarvoor zijn twee zwagers Jacob van Zegen en Jens Magnus als borgen aansprakelijk bleven. Zijn huis Engelenburg in arrest en in handen gesteld van den koning van Spanje werd zonder huurbetaling bewoond door zijn zwager Jens Magnus en Louff's vrouw Machteld Henrica.
Wegens de vertering door Brederode ten zijnen huize gemaakt, waarvoor de stad zich indertijd borg had gesteld, werd zij in 1578 door de rechthebbenden met een proces bedreigd en door betaling van ƒ 2450 op 7 Jan. 1579 kwam de zaak ten slotte tot likwidatie.
Zie: Amst. Jaarboekje 1900, 48-56.
van Biema