bisschop Frederik handhaafde de uitspraak. Herman begaf zich naar Heidelberg (de matrikel vermeldt dit niet). De dood van Willem VI van Holland in Mei 1417 en de herleving der hoekschen kabeljauwsche twisten was voor den gebannen domdeken het sein om terug te keeren. Hij snelde naar Holland om deel te nemen aan den strijd tegen Jacoba. De gravin beklaagde zich over deze overtreding van hun vonnis bij de kapittelen en in Januari 1418 gelastte de bisschop hem naar Heidelberg terug te keeren. Allerlei uitvluchten werden gezocht, tot hij ten slotte voor de bedreiging, dat de inkomsten zijner prebende zouden worden ingehouden, bezweek en naar Heidelberg terugkeerde. In 1419 plaatste hij hier zijn naam in de matrikels. Een aantal jaren vertoefde hij in den vreemde en in den zomer van 1423 werd hij te Keulen ingeschreven. In October van dat jaar overleed bisschop Frederik; de keuze van een opvolger geschiedde buiten tegenwoordigheid van den deken van het domkapittel, maar die keuze was tevens de aanleiding voor herleving van den strijd tusschen de utrechtsche partijen. De Lochorsten hielden de zijde van Sweder van Kuilenburg tegen Rudolf van Diepholt, den candidaat der Lichtenbergers. De eerste zegevierde aanvankelijk, doch ten slotte bleef aan Rudolf de overwinning en deed deze na zijn confirmatie door den paus in 1433 zijn intocht binnen Utrecht. Na den spoedig volgenden dood van Sweder kozen diens trouw gebleven aanhangers, waaronder ook Gijsbert van Lochorst, Walraven van Meurs tot opvolger, maar na veel onrust deed deze ten slotte afstand van zijn rechten op den bisschopszetel. Reeds veel eerder had Herman onder eede beloofd zich aan het besluit tot schorsing van Sweder van Kuilenburg te zullen houden en bij eventueele aanstelling van een ruwaard van het
Sticht dien te erkennen en te steunen en Sweder te weerstaan. Dit stuk van 24 Aug. 1426 houdt echter gelijke belofte in van Gijsbert.
Van Lochorst was een man van zijn tijd; eerzuchtig, onbetrouwbaar en schuldig aan tal van misdrijven; een verzameling van stukken over door hem begane wandaden is in het archief van den Dom te Utrecht. In het genoemde vonnis der kapittelen van 1415 lezen wij van hem en zijn broeder Gijsbert, dat zij ‘per se et suos satellites complices et cooperatores, consilium, opem et operam prestaverunt, propter quod diversa homicidia, mutilaciones membrorum, oppressiones et hominum proscriptiones aliaque innumera mala fuerunt et sunt secute et secuta.’ Men bedenke echter, dat hier een hoogst vertoornd rechter aan het woord is. Daarnaast treft het ons, dat hij als weldoener van het kartuiser-convent te Utrecht wordt geteekend. Hoogst ongunstig over hem is het oordeel van Schmedding. In 1423 vermeldt de keulsche matrikel hem als ‘can. Leod.’: hij was kanunnik van St. Lambertus te Luik. Eveneens kanunnik en scholaster van het kapittel van Oudmunster. Keussen verwart hem met den veel lateren deken van Oudmunster, zijn naamgenoot, oorzaak hiervan is de inschrijving te Heidelberg in 1419 als: Hermannus Lochorst iunior cler. Traiectensis. Over zijn strijd met het domkapittel in 1432 vindt men berichten bij Burman, wiens verklaring echter een gissing is naar aanleiding van het bericht van Drakenborch als zou het concilie van Bazel van Lochorst in 1431 als domdeken hebben afgezet en vervangen door Hendrik Scatter. Volgens de aanteekeningen van Wouter Brock is deze nooit deken geweest en vertoefde hij in 1432 te Bazel. Zijn afzetting en vervanging