natuur en eygenschap der Heel-komst’ (Zedig en Dicht-lievend onderzoek op Aran en Titus, Amst. 1718, 30). Van het Naauwkeurig Onderwijs in de Tooneel-Poëzy en eenige andere deelen der Kunst, waarvan de bewerking over verschillende leden van N.V.A. verdeeld was, schreef hij het 13de hoofdstuk ‘Van de Eenvoudige en Ingewikkelde Geschiedenisse’. Hij was het, die na de verschijning van J. Blasius' Het huwlijk van Oroondate en Statira (1670), een nieuwe en volgens N.V.A. veel betere vertaling van dit, aan Magnon, Le Mariage d'Oroondate et de Statira ontleend tooneelspel gaf. Er verschenen meerdere drukken van, in 1670, 1677, 1678, 1715 en 1736. Tevens gaf N.V.A. een Dichtkunstigh Onderzoek en Oordeel over het treurspel van Orondates en Statira uit, waarbij Blasius er tegenover Lingelbach niet gunstig afkwam. Bekend is het, dat de strijd, in scherpe critieken en met pamfletten gevoerd, omstreeks 1672 schijnt bijgelegd te zijn. In dat jaar werd ook de schouwburg gesloten. Na de heropening in 1678 kreeg N.V.A. het schouwburgbestuur vrijwel in handen en kwamen ook L.'s stukken op het repertoire. Weldra begonnen er echter moeilijkheden te rijzen tusschen de regenten van de godshuizen en die van den schouwburg; mede hiervan het gevolg was, dat de schouwburg door de eersten voortaan zou verpacht worden. Zoo zouden van 1687-1690 Jan Koenerding en David L. huurders zijn. Deze twee pachters leden evenwel al spoedig zóóveel schade, dat de burgemeesters hen op hun request in 1689 van de huur ontsloegen en schadevergoeding toekenden; de quitantie daarvoor is van 14 Mei 1689. Een andere onderneming was door L. reeds vroeger in 1686, op touw gezet; alleen of in verbinding
met anderen liet hij n.l. opera's te Buiksloot vertoonen, o.a. het door hem zelf vervaardigde De Liefde van Amintas en Amarillis, muzykstuk (Amst. 1686; and. dr.: z.j., 1699? en 1729?). Diende zijn andere ‘muzyk spel’ Het Boeren Huwelyk Sluiten (1694(?); 1774) misschien ook voor dit doel? Waarschijnlijk was te Amsterdam deze concurrentie voor de godshuizen verboden; nog in Sept. 1687 schijnen er te Buiksloot opera's vertoond te zijn.
Thans volgen nog de overige zijner tooneelspelen: Apollonius, Koningh van Tyrus (Amst. 1662); De Liefde van Diana en Endimion, treurspel met konst- en vlieghwerken (Amst. 1669; and. dr. 1662? 1663, 1669? 1699?), naar Gilbert, Les amours de Diane et d'Endimion; De spookende Minnaer (Amst. 1679; and. dr. 1664?, 1679, 1708, 1729); De ontdekte Schijndeugd (Amst. 1687; and. dr. 1687, 1690, 1734); Cleomenes (Amst. 1687; and. dr. 1729), dat hij misschien met J. Koenerding schreef en dat nog tot in de 18e eeuw vertoond werd; Sardanapalus (Amst. 1699; and. dr. 1737) en een kluchtspel in viervoetige jamben, De bekeerde Alchimist of Bedroogen Bedrieger (Amst. 1680; and. dr. 1714). Zijn stukken vertoonen natuurlijk al de deugden en ondeugden van de richting, die N.V.A. volgde en overheerschend gemaakt heeft in onze letterkunde gedurende het laatst der 17e eeuw.
Zie: Oud- Holland I (1883) 128, 129; C.N. Wijbrands, Het Amsterdamsch Tooneel (1873) 149, 219; J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en het tooneel in Ned. (1904-1908) passim; J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederl. Letterkunde III (1910) 18-102.
Ruys