taten van een nader onderzoek van het kort geleden ontdekte Jan Mayeneiland door een schip, uitgezonden door de delftsche kamer, werden door hen verzwegen en zij maakten ten eigen bate daarvan gebruik, daar zij voor eigen rekening een uitrusting naar dit eiland deden in het voorjaar van 1615 onder denzelfden kapitein, die dit nadere onderzoek had ingesteld en die het eiland nu Mauritius noemde naar prins Maurits. Deze weinig eerlijke handelwijze kwam spoedig aan het licht en beide ontrouwe bewindhebbers werden door de Staten-Generaal ter verantwoording geroepen. De kamers Amsterdam en Enkhuizen, door wie het eiland feitelijk het eerst ontdekt was, hadden echter verzuimd hiervan aangifte te doen en konden de zaak niet winnen. Dit leidde in 1616 tot het oprichten der Kleine Noordsche Compagnie, ook wel de Groenlandsche genoemd, een onderneming door Kyen, Leversteyn en andere kooplieden, van wie laatstgenoemde gedurende het eerste jaar boekhouder was, op touw gezet. Zij bleven echter ook
bewindhebbers der groote Compagnie. In 1620 werd door beide Compagnieën een overeenkomst gesloten om gemeenschappelijk in het betwiste gebied te visschen. Een resolutie der Staten-Generaal dwong in 1622 partijen tot geheele vereeniging. In de plaats van Dirck Adriaensz. Leversteyn was echter toen reeds zijn zoon Adriaen als aandeelhouder gekomen, daar de oude Leversteyn zich uit de zaken had teruggetrokken. Hij stierf in 1631 als ‘contrerolleur van de buytenontfanck’ te Grave. Rijk schijnen zijn ondernemingen hem niet gemaakt te hebben, want uit een rotterdamschen transportbrief van 1621 blijkt, hoe hij toen door schuldeischers geplaagd werd.
Zijn drie zoons Adriaen (zie hiervoor), Abraham en Jacob volgden huns vaders voetsporen. De tweede trad in 1618 als bevelhebber der walvischvaarders op Spitsbergen tegen de Engel schen op en Jacob blijkt volgens attestatie van 24 Oct. 1625, verleden voor den rotterdamschen notaris J. van Aller, toen ter walvischvangst te zijn gevaren naar Mauritius en Spitsbergen. Van de familie vernemen wij verder niet veel meer. De drie gebroeders woonden allen te Delfshaven aan de Voorhaven w.z.; Dirck Adriaensz. Leversteyn Jun., de kleinzoon, dien wij in 1644 aantreffen, heeft het al niet verder gebracht dan kuiper en diens broeder Peter ging in 1639 als opperzeilmaker naar O.-I.
Zie: Muller, Gesch. der Noordsche Compagnie (1874) 78, 311 vlg. 374, 391, 423; Bijdr. Hist. Gen. XIX (1898) 282 vlg., 337 vlg., 362; XXX (1909) 339.
Moquette