[Leur, Albert de]
LEUR (Albert de), geb. te Alkmaar 7 Maart 1854, overl. te Haarlem 17 Sept. 1906, zoon van Dirk Nicolaas d.L. en Wijbregt Sint. 24 Jan. 1871 bij het instructie-bataillon te Kampen in krijgsdienst getreden, vertrok hij 20 April 1874, reeds 2 jaren sergeant zijnde, naar Indië, waar hij in dat en het volgende jaar deel nam aan de krijgsverrichtingen in Atjeh, ook aan de inneming van den kraton. 6 Sept. 1877 overgegaan zijnde als leerling bij de militaire school te Meester Cornelis, werd hij 28 Juli 1880 2e luitenant. Wegens ziekte bekwam hij 19 Juli 1884 een tweejarig verlof naar Europa, met behoud van aanspraak op bevordering, als gevolg waarvan hem 13 Juli 1885 de rang van 1en luitenant verleend werd. 27 Febr. 87 in Indië teruggekomen en zijn dienst hervat hebbende, werd hij 11 Oct. weder ingedeeld bij de troepen in Atjeh, waarbij hij, o.a. deel nemende aan de bezetting van Samalanga, bleef, tot hij 26 Juni 1889 tot plaatselijk adjudant te Batavia benoemd werd, gevolgd 27 Januari 1894 door overplaatsing als zoodanig naar Semarang en 30 April door zijne bevordering tot kapitein. Te Batavia had hij malaria opgedaan, welke verergerde tot verlamming. Deswege werd hem 14 Januari 1895 een tweejarig verlof naar Europa verleend, 14 April 1897 met 6 maanden verlengd; maar niet herstellende kreeg hij tegen 1 Dec. van dat jaar eervol ontslag, met een pensioen van ƒ 2250 's jaars. Bij kon. besluit van 12 Januari 1890 was hij benoemd tot ridder 4e kl. der Militaire Willemsorde, ter zake zijner verrichtingen bij verschillende ontmoetingen met den vijand in Atjeh in het eerste halfjaar van 1889. Inzonderheid roemt men zijne terugvoering naar eene benting van eene door een overmacht besprongen en vele gewonden bekomen hebbende
patrouille.
Na zijn overlijden gaven het Zondagsblad der Opr. Haarl. Courant en de Wereldkroniek portretjes van hem, waarvan het eerste hem voorstelde in de dagen toen hij gedecoreerd werd.
Bruinvis