het beleg van Groningen, werd hij aangewezen als stadhouder-generaal van Friesland. Met Schaumburg maakte hij daarop den tocht ter onderwerping van de nog ongehoorzame Friezen in het oosten van hun gewest. De nieuwe stadhouder toonde zich iemand, die niet met zich liet spotten. De Mockema's, wier huis vernield werd, ondervonden het; andere rebellen werden op vreeselijke wijze terechtgesteld, daar zij het gewaagd hadden tijdens het beleg van Franeker zich hoonend over den hertog uit te laten.
De beide bovengenoemde heeren maakten zich vervolgens verdienstelijk voor het saksische bestuur door te beletten, dat de uitgeweken ballingen erin zouden slagen om tusschen Filips van Bourgondië en Hendrik van Saksen (I kol. 1076) een accoord tot stand te doen komen, waarbij de laatste voor eene geldsom den eerste Friesland zou overdoen. Krachtig trad tegen die rustelooze bannelingen hetzelfde bestuur op, dat nieuwe belastingen uitschreef, waarvan alleen de geestelijkheid vrij bleef; verder door militaire maatregelen. Bovendien moest het heele land een nieuwen eed van trouw afleggen aan de hertogen Hendrik en George, uit wier naam het toen werd bestuurd.
Geen geringer zorg berokkende von Leisnig de verhouding tot de Groningers, die door het optreden van graaf Edzard van Oost-Friesland en door de onderhandelingen met het bourgondische hof nog meer onzeker was geworden. De positie van den frieschen stadhouder werd er steeds moeilijker op, sinds hij herhaaldelijk te kampen had met geldgebrek. In die omstandigheden gewerd hem terwijl de onderhandelingen over de friesche zaken te Gent werden voortgezet, de opdracht aan verzoeken om steun van hoofdelingen uit de Ommelanden in de buurt van ‘den Dam’ geen gevolg te geven, maar zich tot het zenden van enkele hulptroepen aan Edzard te bepalen. Daarmee trok echter de burggraaf zelf op, toen deze hertog George om hulp gevraagd had en laatstgenoemde die zelf niet kon brengen. Maar de Groningers, met wie aanvankelijk onderhandeld was, kregen hier de lucht van en vroegen nadere inlichtingen; die onderhandelingen zelve werden voortgezet ook nog gedurende den strijd bij Appingedam, waarin de oostfriesche graaf intusschen leelijk in het nauw gebracht was door zijne tegenstanders. Doch weldra keerde de kans, toen Edzard op hen eene groote overwinning behaalde.
Daarop achtte graaf Hugo ook voor zich den tijd gekomen om handelend op te treden; plunderend viel een deel van zijne macht in Groningerland, verwoestte de dorpen Essen en Helpen en het slot van den heer Coenders en bedreigde zelfs de hoofdstad van nabij, welker burgers echter eene andere, in de buurt van Haren stroopende, bende gevangen namen.
Maar verdere actie werd verlamd door het eeuwige geldgebrek; voor het pas begonnen blokhuis bij de Aduarderzijl aan het Groningerdiep, waarvoor 1500 man noodig waren, was geen geld meer en moeilijk was het, dit weer van de friesche landen te erlangen, terwijl Edzard bij voorkeur met raadgevingen betaalde. Groningen, waarvan toen schadevergoeding gevorderd werd, weigerde deze en hierop dreigde zelfs de bemiddeling van Frederik van Baden af te stuiten, die overigens beiden partijen aangenaam moest zijn. De druk, door Maximiliaan op de Groningers uitgeoefend, baatte niet; zelfs de onderhandelingen over den afstand van Friesland schenen af te springen, vooral daar Philips zich gereed maakte voor zijn vertrek naar Spanje. En dan stonden de