[Lecke, Folpert heer van de]
LECKE (Folpert heer van de), de Lecka, stamde uit een geslacht dat uitgebreide bezittingen bezat aan de rivier de Lek in Krimpenerwaard en het eerst voorkomt met Folpertus in 1167 genoemd. In 1199 en 1204 treft men een Giselbertus, in 1200 een Gillis de Lecka aan. Folpertus komt het eerst in 1220 voor en was in 1228 reeds gehuwd met Odelindavan Smithuizen, dochter heer Hendrik bij Machteld, welke laatste als weduwe in voornoemd jaar een nonnenklooster der Premonstreitenorde te Zennewijnen stichtte. Odelinda overleed in 1233 en werd in de kerk te Zennewijnen begraven. Haar man Folpert had door dit huwelijk rechten gekregen te Smithuizen, n.l. de pacht van den tol aldaar, en wist in 1228 van den verpachter, het kapittel van St. Marie te Utrecht, gedaan te krijgen, dat deze pacht na hun dood op een hunner kinderen zou overgaan, hetgeen later een bron werd van allerlei twisten, zooals bij zijn zoon Hendrik vermeld zal worden. In 1240 had heer Folpertus een proces met de kerk te Zennewijnen, in 1241 gaf hij aan de Duitsche Orde gedeeltelijke tolvrijheid, was in 1243 in de omgeving van Willem II, graaf van Holland, schonk in datzelfde jaar met zijn zoon Hendrik 50 pond aan de Duitsche broeders te Utrecht, was in 1247 getuige van den bisschop van Utrecht, maar 1249 overleden, wanneer zijn zoon Hendrik voor zijns vaders ziel aan het Duitsche huis te Utrecht 50 pond gaf.
Zie: de oorkondenboeken van Holland, Utrecht en Gelre.
Obreen