Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 792]
| |
brecht van Zoelen en Dirkge, de natuurlijke dochter van Adriaen van der Leck, heer van Kralingen, later Verleck of van der Leck liet noemen. De moeder van Daniël van der Leck was Adriana Cornelisd. van Crimpen. Hij behoorde tot de aanzienlijke en ondernemende rotterdamsche kooplui, die in het begin der 17de eeuw veel gedaan hebben om vasten voet in Oost-Indië te verkrijgen voor den handel. Hij was koopman-reeder en had aandeel in verschillende industrieele en handelsondernemingen. In 1600 vertrok hij met de vloot van admiraal Jacob van Neck naar Indië, waar hij in 1602 als opperkoopman te Patane werd achtergelaten. belast met de leiding der nieuwe factorij van de O.-I.C. Daar bleef hij tot 1604 en knoopte onderwijl handelsbetrekkingen aan met Siam. Op de terugreis uit Indië was hem het bevel opgedragen over de schepen Amsterdam en Zeeland. Te Rotterdam teruggekomen bekleedde hij van 1609-1612 en van 1616-17 verschillende kleine stedelijke ambten en werd hij 7 April 1610 tot bewindhebber der O.-I.C., kamer Rotterdam, gekozen. In 1626 vertrok hij voor de tweede maal naar Indië als opperkoopman, doch tevens als raad-ordinair en directeur-generaal. Met vrouw en drie kinderen zeilde hij 17 Jan. 1626 uit met het schip Het wapen van Delft, dat na een zeer stormachtige reis pas 28 Jan. 1627 het kasteel Batavia bereikte. Van der Leck, zijn vrouw en zijn oudste zoon waren inmiddels op reis overleden. Hij was 11 Nov. 1607 te Rotterdam gehuwd met Beatryx Gerrits van der Buys (zie kol. 289). Zie: Bronnen Gesch. Rott. I; Daghreg. Bat. 1624-1629, 289, 300; de Jonge, Opk. Ned. Gez. II, 478; III, 19, 87, 397; van Rhede van der Kloot, De Gouv. Gen. van Ned. Ind. 340; Archief van de Weeskamer te Rott. (Rott. 1907) no. 1007. Moquette |
|