[Latomus, Johannes]
LATOMUS (Johannes), geb. in 1523 te Bergen op Zoom, overl. te Antwerpen in het Falconsklooster 1 Aug. 1578, zoon van Jacob Steenhauwers en Margaretha Vordeels, in 1544 geprofest in het augustijnerklooster Marientroon bij Grobbendonk, prior aldaar gekozen in 1551, vereenigde in 1555 de goederen van het verlaten klooster te Reimerswaal met het zijne, was eenige malen visitator der Windesheimsche kloosters, en hun afgevaardigde naar Rome in 1573 om de voorgestelde reorganisatie te doen goedkeuren en bewerkte in 1567 de vereeniging der augustinessenkloosters Vredenberg en Mushagen.
Hij was een wijs en voorzichtig bestuurder niet alleen, maar ook een uitmuntend dichter, een nauwgezet geschiedschrijver en een groot geleerde, die het autograaf van de Navolging van Thomas à Kempis voor den ondergang bewaard heeft. De meeste zijner werken zijn onuitgegeven, alleen zijn eenige Epigrammata geplaatst aan het hoofd van Paulus Jovius, Elogia doctorum virorum (Antw. 1557); bekend is het, dat hij de Psalmen heeft omgezet in latijnsche verzen en de vastenpreeken van den duitschen Franciscaan Jan Feri heeft vertaald ih het latijn; tal van gedichten, als Epigrammata, Bucolica, Carmina Bredana enz. worden nog bewaard in de Bourgondische Bibliotheek te Brussel; Origo ac progressus Paradisi B. Mariae, door Ermerins vertaald is uitgegeven als Bijl. A achter Beschrijving v.d. gewezene stad Rommerswale, opgenomen in Eenige Zeeuwsche Oudheden; verder Origo ac progressus canonicae de Corsendonca met aanteek. door Joannes Hoyberge (Antw. 1644) uitgeg.; eene korte geschiedenis van het dominicanerklooster te St. Truyen.
Zie: J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim; P.J. Goetschalckx. Geschiedenis van Grobbendonk III, 329; G.C.A. Juten, Het klooster Vredenberg XIV.
G.C.A. Juten