Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 774]
| |
broeder van Daniel (2) (kol. 772), Pieter (kol. 782) en Samuel (2) (kol. 785), werd alumnus van Goes in de theol. en student te Leiden 12 Mei 1608; nog tijdens zijn alumniaat ging hij echter op zijns vaders raad in de medicijnen studeeren, waarin hij 12 Juni 1613 te Franeker, bijna tegelijk met Pieter promoveerde onder Lollius Adama. Hetzelfde jaar nog vestigde hij zich te Goes en werd er aanstonds gemengd in de geneeskundige strijdvraag van zijn vader omtrent het gebruik van muskus bij kraamvrouwen; nadat Corn. Herls (kol. 568) de verdediging daarvan door David d'Outreleau had aangevallen, gaf Jacob uit de Disput. epistolaris Rev. viri D. Philippi Lansberg ii cum doctiss. med, doctoribus Mittelb. eorumque nomine orn. viro d. Carolo Franco, med. ib. doctore de moscho. Cum apologia pro parente venerando adversus Corn. Herrels contra D. doctorem Dav. Ultralaeum (Midd. 1613), waarin ook gezegd wordt, dat over de zaak (zie ook kol. 778) de leidsche en franeker hoogescholen, benevens rotterdamsche en zierikzeesche medici (waarschijnlijk Liens en Cromstrij) hebben uitspraak gedaan; Herls, Smallegange en Liens geven mede vlugschriften uit (zie artt.) en Dr. Frank wendt zich Jan. 1614 in het bizonder tot de Lansbergen (zie voor de geheele zaak ook art. Vitu en Fokker in Archief Zeeuwsch genootschap V (1862) 58-69 of Krul in den Tijdspiegel 1902, III, 307-15). Evenals zijn vader reeds vóór 1616, vestigde zich ook Jacob te Middelburg in de Spanjaardstraat, zijn praktijk aldaar voortzettende. O.a. in 1618 en 1620 correspondeerde hij met Petrus Gruterus (Petri Gruteri Epp. centuria sec. (Amst. 1629) 157, 177) en was, ten minste sinds 1623, bekend met Is. Beeckman, wiens broeder Gerson hij te Middelburg in 1624 behandelde. Dat hij daar destijds woonde, volgt ook wel uit het feit dat hij er 16 Juni 1629 ondertrouwde (getr. 1 Juli) als jonggezel met Maria Bouhuyse, jongedr. uit die stad, zonder dat bescheid uit Goes wordt gebracht. De verdediging van het stelsel door zijn vader (Cats noemt Jacob erfgenaam van diens capaciteiten in een vers, geciteerd bij de la Rue, Geletterd Zeeland 247) kort vóór diens overlijden zijnde aangevallen o.a. door Froidmont te Leuven als aanhanger van Ptolomaeus en Morin te Parijs (zie kol. 779) verdedigde L. nogmaals dezen en ten deele ook Mart. Hortensius (I kol. 1160) tegen Bartholinus te Kopenhagen, evenals Morin volgeling van Tycho Brahe, door eene Apologia pro Commentatione Phil. Lansbergii in motum terrae diurnum et annuum adversus Lib. Fromondum et Joan. Baptistam Morinum (Midd. 1633), door Froidmond beantwoord met een Vesta seu Ant-Aristarchi vindex adversus Jac. L. (Antw. 1634) en door Morin met een Responsio pro telluris quiete ad Jac. L. (Par. 1634). (vg. Monchamp, Galilée et la Belgique (St. Trond 1892) reg.). In deze dagen van Galilei's veroordeeling wekte de discussie, die echter, als in dergelijke gevallen, gaat om vragen, die voor de wetenschappelijke beslissing niet in aanmerking kunnen komen, de belangstelling van den Florentijn zelve (Le opere di Galileo Galilei, ed. naz. VII (1897) 16; XV (1904) 23-24; XVI (1905) 185, 252, 341) van Peiresc (Lettres IV (Par. 1893) 420), van Mersenne en Gassend (Gassendi Opera omnia VI (Lyon 1658) 47, voorts 63, 64, 65, 67, 412, 18, 23, 32, 44). Op de nabuurschap van L. beroept zich Is. Gruterus weer, als hij zich 8 Aug. 1634 met Gassend in verbinding tracht te stellen. Nadat L. 15 Juni 1637 te Middelburg den poortereed had afgelegd, werd hij | |
[pagina 775]
| |
daar lid van den raad 1640, 41, 45, 48; tresaurier 1641, 42, 45; kerkmeester 1641, 45, 46; schepen 1642, 43, 46, 47, 50; boekhouder der rederijkers 1642; commissaris van kleine zaken 1643; sinds 30 Mei 1643 belast met het toezicht op de chirurgijns; stadsdokter 1 Nov. 1644 tot 1645, de eerste president van de weeskamer sinds 1647 en burgemeester in 1649. Door zijn invloed steunde hij Aernoud (kol. 771), en zijn broeders Pieter L. en Samuel (2). In diens kerkelijke twisten, waarbij connecties ook met Saumaise vermoed kunnen worden, wordt hij met name genoemd in de Ontdeckinghe der stoute practycken van Pieter en Jacob L. om Mr. Applony infaem te maecken en oproer in Middelburgh en elders te veroorsaecken door Ymant Velleplooter (Fran. 1648). Met Andr. Veth en Hendr. Thibault was hij nog in 1650 medeoprichter der illustre school te Middelburg. Zijn sterke oranjegezindheid en daarmede gepaard gaande onmin met de predikanten veroorzaakten na den dood van Willem II zijn val; bij de verandering in het kiesreglement ontstond een oproer, waarbij 6 Jan. 1651 L.'s huis werd geplunderd (plaat in J. Fokke, Geschiedenis IX (Amst. 1787); zie ook Zelandia illustrata I (Midd. 1879) 217) en hijzelf nauwelijks ontkwam; 9 Jan. d.a.v. werd hij op verlangen der gilden uit zijne bedieningen ontslagen. Hij vestigde zich daarop te 's Gravenhage, waar hij zich als medicus nog veel praktijk verwierf en ook nog door Middelburgers werd geraadpleegd (zie art. Samuel (2) kol. 785). Zijn portret naar een teekening van J. Mytens, gegraveerd door T. Matham met zinspreuk ‘Ars longa vita brevis’ en vers van Cats is in Zelandia ill. I (Midd. 1879) 229, 458-59. Uit zijn huwelijk sproten Philips (2) (kol. 782), Sara (ged. te Middelburg 1 Febr. 1632), Gysbrecht (ged. te Middelburg 2 Mrt. 1633, gepromoveerd tot doct. med. te Franeker 10 Juli 1652, de praktijk uitoefenende te Amsterdam, maar gestorven te Middelburg 15 Dec. 1672), Jacoba (geb. te Middelburg 27 Aug. 1635 en 16 Oct. 1675 elders gest., na haar huwelijk te 's Gravenhage met Mr. Dankaert Verselevelt uit Goes, advocaat 30 Oct. 1657, van wien een naamgenoot met drie zonen 12 Jan. 1677 poorter te Zierikzee wordt), Cornelia (geb. 9 Jan. 1637) en Johanna (ged. 18 Oct. 1639, gest. elders 10 Mrt. 1667, misschien dezelfde die in 1666 als Anna L. te Middelburg voorkomt als wed. van Jonas de Rybruck), terwijl ook Jacob L., begr. te Middelburg 3 Juli 1638 een zoon van hem kan zijn geweest. Zijn vrouw overleed aanvang 1642. Zie voorts: G.J. Vossii Epp. (Aug. Vind. 691) 315-16; van der Baan in Kerkhistorisch Archief IV (1866) 381, 82; over het oproer Visvliet, Inv. der hss. van het Zeeuwsch genootschap (Midd. 1861) 25 en de bundel stukken op de Provinciale bibl. in Zeeland (Catalogus II (Midd. 1900) 16; ten slotte Fokker en de Man, Zeeuwsche medici (Midd. 1901) 103. de Waard |
|