24 Dec. 1494). Deze lastgeving verscheen kort nadat eerstgenoemden Leeuwarden en Oostergoo vermaand hadden om aan de bedoelingen des konings te gehoorzamen en aan het laatste bovendien, dat het niet zou voldoen aan de onbillijke schatting, door Groningen met bedreiging gevorderd, maar wel aan die, welke het verschuldigd was voor het Heilige Rijk op te brengen en wel in hunne handen, te Sneek, waar 13 Dec. 1494 een landdag zou gehouden worden. Nog een dag daarna zond v. Langen een mandaat aan eenige grietenijen van Oostergoo, waarbij hij allen, die in het verbond met Groningen gegaan waren, verbood om aan de bevelen dier stad te gehoorzamen of de afgedwongen schattingen aan haar te voldoen en hun verder aanbeval om als gehoorzame leden des Heiligen Rijks hunne bezwaren te Deventer aan de koninklijke raden voor te leggen.
Doch nu scheen, voor een groot deel door het optreden van Maximiliaan, vooralsnog een resultaat te zijn verkregen, daar nog vóór het einde van 1494, Westergoo en Zevenwouden trouw zwoeren en Febr. 1495 Groningen, Oostergoo en Leeuwarden - het laatste onder voorbehoud van zijn verbond met het eerste - dit voorbeeld volgden, terwijl ook zekerheid voor de opbrengst van de belasting gegeven werd. Hiermee was de taak der gezanten geëindigd en werd dan ook de, voor de friesche partijschappen zoo gevaarlijke, intrigant Otto v. Langen, teruggeroepen. Van hem vernemen we verder niet meer in verband met deze, behalve dat hij zijn standpunt daaromtrent, nu door middel van den door hem beïnvloeden keurvorst v. Mainz, op den Rijksdag te Worms v. 1495, nogmaals, hoewel wederom zonder resultaat, wilde doen zegevieren. Aan de voornaamste machinaties van de jaren 1494 en 95 schijnt van Langen evenwel een leeuwenaandeel gehad te hebben, zij het ook dat eveneens Albrecht v. Saksen, vermoedelijk reeds heimelijk door hem en v. Eberstein gesteund, er reeds een, hoewel misschien nog niet beteekenisvolle rol in gespeeld heeft, al hield de hertog zich persoonlijk nog op den achtergrond (zie art. Albrecht v. Saksen, I kol. 62)
Zie: F.A. von Langenn, Herzog Albrecht der Beherzte (Leipz. 1838) 241; E.J. Diest Lorgion, De ondergang der Friesche Vrijheid in Fr. Volks Alm. 1841, 1 vlg.; D. Fockema, Schetsen van de Friesche Gesch. in het algemeen en wegens het strafrecht in het bijzonder (Leeuw. 1845-1846) III, 1, 263-267 en vooral III, 2, 572-592; W. Eekhoff, Bekn. Gesch. v. Friesland (Leeuw. 1851) 125; E.J. Diest Lorgion Geschiedk. Beschr. der stad Groningen (Gron. 1852) I, 318, 324; W. Zuidema, Wilhelmus Frederici (Gron. 1888); H. Ulmann, Die Opposition Groningens gegen die Politik Maximilians I in Westfriesland in Hansische Geschichtsblätter II, 147; dez., Kaiser Maximilian I, I, 251, 632; H.B. van Sminia, Juw Hettes Dekema, de laatste Potestaat in Friesland in Vrije Fries VII, 257-273; P.J. Blok, Verslag aangaande een onderzoek naar archivalia in Duitschland belangrijk voor de qeschiedenis v. Nederland (den Haag 1880); P.J. Blok, Gesch.1 II, 351-353; J.L. Berns, Verslag aangaande een onderzoek naar archivalia uit het tijdperk der saksische hertogen (den Haag 1891); W. Eekhoff, Inv. v. 't Archief der stad Leeuwarden (Leeuw. 1880) 98, 99 en 100 voor de eerste, en 104, 105 en 106 voor de tweede zending van Otto v. Langen; O. Sperling, Herzog Albrecht der Beherzte v. Sachsen (Leipz. 1892); J.S. Theissen, Centraal gezag en
Friesche Vrijheid 15.
Kooperberg