geworden werklieden recht erlangen op geldelijke uitkeering. In 1896 werd hij door de Algemeene Maatschappij van lijfrenten en levensverzekering te Amsterdam benoemd tot haren actuaris, waardoor hij niet alleen in de statistisch-mathematische zijde, maar bij het bedrijf in zijn vollen omvang werd betrokken; tevens was hij sinds 1897 wiskundig-adviseur van het. Nederlandsch Werkliedenfonds te 's Gravenhage. Hij woonde de verschillende congressen voor levensverzekering bij te Brussel, Parijs en Londen, waarvoor hij verschillende gedrukte bijdragen leverde en, na het overlijden in 1903 van zijne vrouw, de kunstschilderes Hendrika Wilhelmina van der Kellen, dochter van den utrechtschen stempelsnijder, nog dat van New-York. Met Dr. J.P. Janse werd hij nog in Oct. 1903 leeraar aan den cursus voor levensverzekeringswetenschap en verder lid van het bestuur der Vereeniging van wiskundige adviseurs bij nederl. maatschappijen van levensverzekering en lid van de redactie van haar tijdschrift. Daarin en ook in verscheidene andere, zoowel binnen- als buitenlandsche periodieken, verschenen van zijn hand artikelen vooral over levensverzekeringswetenschap, maar ook vele op het gebied der zuivere wiskunde tot kort vóór zijn dood. Hij was lid van verschillende binnen- en buitenlandsche genootschappen. Van zijn afzonderlijk uitgegeven werken zijn te noemen de Stereometrische hoofdstukken (1875, herdr. Utr. 1905) en vooral het standaardwerk, de Wiskundige hoofdstukken voor levensverzekering (1893; duitsche vert. 1895, 1901 en Jena 1905), geschreven in den practischen geest van het fransche volk, waarvoor L. de innigste sympathie bleef koesteren.
Voor een vollediger levensbericht en bibliografie zie: Bull. Egl. Wall. V (1892) 35; Archief voor de verzekeringswetenschap VIII (1906) 227-247 en Nieuw archief voor wiskunde S. II, dl. VII (1907) 1-6, beide laatste met portret.
de Waard