genieur 2e klasse B.H. Goudriaan belast met den aanleg van de Zuidwillemsvaart, die voor een zeer groot deel door Limburg zou loopen. Met dat kanaal had de Kruyff dus geene bemoeiing.
Met ingang van 1 Oct. 1829 werd hij, eveneens als fungeerend hoofdingenieur (zoo luidde de titel officieel) naar 's Hertogenbosch verplaatst, alwaar hij, vooral na den belgischen opstand, zeer vele bemoeiingen had, hoewel de uitvoering van werken hier tijdelijk stilstond. Met 1 Apr. 1834 werd hij tot hoofdingenieur effectief benoemd en, zoodra de vrede gesloten was, werd hij in Aug. 1839 ter vervanging van A. Goekoop, die daarvoor eerst was aangewezen, lid der commissie voor de grensregeling tusschen Nederland en België.
Met ingang van 1 Oct. 1842 werd de Kruyff overgeplaatst naar Haarlem en dus belast met den zeer belangrijken dienst in Noord-Holland. Dezen heeft hij tot zijn eervol ontslag op 1 Juli 1856 waargenomen.
Van 19 Febr. tot 17 Aug. 1843 was hij gedetacheerd bij de bovengenoemde grensregeling, die in het bijzonder in het gedeelte van Limburg tusschen de Noordbrabantsche grens en de Maas vele moeilijkheden met zich bracht.
Tijdens zijn dienst te Haarlem werd de Kruyff in verscheidene commissiën benoemd, als: in 1852 door de gemeente Amsterdam tot het ontwerpen eener doorgraving van Holland op zijn smalst; in 1854 door de gemeente Rotterdam tot het doen van een onderzoek naar de oorzaken der verzakking van een kaaimuur aan de Nieuwe Maas; in Febr. 1855 en Apr. 1856 door de minister van binnenlandsche zaken en marine in commissiën over de dokwerken aan het Nieuwediep. Van de laatste commissie was hij voorzitter, doch hij nam hieruit zijn ontslag bij zijn pensioen.
De Kruyff huwde 22 Apr. 1817 te Breda M.C. van der Plaat, die 27 Dec. 1839 overleed, en bij wie hij o.a. een zoon, J. de Kruyff (die volgt) had; 24 Mrt. 1841 hertr. hij jkvr. M.J.V.H. von Rosenthal, die 2 Mei 1874 overl.
Ramaer