[Kok, Andreas]
KOK (Andreas), gedoopt te Alkmaar 18 Jan. 1739, overl. te Utrecht 29 Dec. 1814. Hij was een zoon van A. Kok, stads-bode, en Maria de Koning, werd 5 Juli 1756 te Leiden student in de godgeleerdheid en proponent zijnde in Apr. 1763 beroepen als predikant te Bergen (bevestigd 20 Juni). In Nov. 1775 riep men hem naar Winkel (bevestiging 2 Jan. 1776), in Sept. 1776 naar Durgerdam, waarvoor hij bedankte. 14 Sept. 1777 vertrok hij naar de Beemster, in 1778 naar Deventer, in 1782 naar Utrecht, alwaar hij in 1814 zijn emeritaat verwierf.
Van hem zag het licht: Het tweede Eeuw-getij van Bergens kerk-verwoesting, gevierd in het herbouwd kerkkoor aldaer, op den XXIsten van Sprokkelmaand, des jaars MDCCLXXIV, met eene leerreden over Psalm XLVI vers IX (Alkm. 1774). De noten aan deze rede toegevoegd bevatten een schat van mededeelingen van geschieden oudheidkundigen aard; Neerlands Lotgevallen in Kerk en Burgerstaat gedurende de XVIIIde Eeuwe, in eene Historische Eeuw-rede, Geschetst en herdacht, op den 31 December 1800 in de Doms-Kerk der Stad Utrecht (tweede druk Utr. 1801). Dit werkje lokte een zevental geschriftjes uit, door ‘een Katholiek’, J. Both Hz. en J.J. le Sage ten Broek, in 1801 en 2 te Amsterdam, Utrecht en Rotterdam verschenen.
Bruinvis