nu bevel, om, nadat hij het commando aan generaal Bischoff (I kol. 354) zou hebben overgegeven, naar Nederland terug te keeren, doch door het overlijden van dezen, zag hij zich verplicht zijne taak voort te zetten.
Hardnekkig werd nu gestreden; Geger werd in Juli na hevig gevecht genomen en op 6 Aug. een overwinning bij Tangkilan behaald. Dipa Nĕgara was genoodzaakt zich naar Bagelen te begeven en 17 Sept. ontkwam hij bij Séloek ternauwernood de gevangenneming. Gedurende deze maanden verminderde zijn aanhang zeer; 16 Oct. ging zelfs Sentot met zijn manschappen in nederl. dienst over en aan het eind van 1829 was hij een zwerveling geworden, wien slechts weinige getrouwen waren overgebleven.
Van alle zijden vervolgd, vroeg Dipa Nĕgara in Febr. 1830 om een onderhoud met gen. d.K. Daar deze tijdelijk te Batavia was (de gouvern.-gen. van den Bosch (kol. 222) had op 16 Jan. het bestuur aanvaard) werd hij door den kol. Cleerens op 16 Maart ontvangen; toen de K. 28 Maart te Magelang kwam, vertrok Dipa Nĕgara daarheen met groot gevolg. Wegens de vasten weigerde hij aanvankelijk over zaken te spreken; intusschen verzamelde hij steeds volk om zich en liet hij zich ook ‘Sultan’ noemen. Toen bleek welke hooge eischen hij bleef stellen, deed de K. hem op 28 Maart gevangen nemen.
Men heeft de K. hiervan een grief gemaakt, aangezien Dipa Nĕgara was gekomen om te onderhandelen. Deze quaestie is uitvoerig besproken (zie: E.B. Kielstra in Gids 1885, II, 417; Tijdspiegel 1896, III, 290; 1898, I, 84; Onze Eeuw 1911, IV, 374; de Klerck, De Java-oorlog V, Hoofdst. 10). Van een man met het karakter van de K. moet aangenomen worden, dat hij handelde, zooals hij meende te moeten doen.
Het was de K. een grief, dat zijne verhouding tot den commiss.-gen. du Bus de Gisignies niet aangenamer was; dat hij den indruk had, dat deze hem geen volkomen vertrouwen schonk. Niet alleen bestond tusschen hen verschil van gevoelen omtrent het bedrag der militaire uitgaven, maar ook deed du Bus aan de K. blijken, dat hij met diens leiding der operatiën niet ingenomen was. Door den oorlogstoestand op Java was de K. uit den aard der zaak veelal afwezig van den zetel van het bestuur en nam hij daardoor ook aan de werkzaamheden der indische regeering slechts weinig deel.
Op dringend verzoek van den nieuwen gouvern.-gen. van den Bosch bleef de K. na de gevangenneming van Dipa Nĕgara zijne medewerking verleenen tot regeling van den toestand in de Vorstenlanden. 15 Mei 1830 ging hij te Semarang scheep naar Batavia om 8 Juni d.a.v. terug te keeren naar Holland, waar hij 21 Oct. aankwam. Enkele dagen later werd hij bevorderd tot Ridder Grootkruis in de Mil. Willemsorde en 22 Maart 1831 benoemd tot opperbevelhebber der troepen in Zeeland, in welke functie, die hij tot 1836 bleef bekleeden, hij het nederl. gebied tegen elke onderneming der Belgen wist te beveiligen.
1 Dec. 1836 werd de K. benoemd tot min. van binnenlandsche zaken, welke hooge betrekking hij tot 1 Juni 1841 vervulde. Op 12 Mei te voren was hij benoemd tot Minister van Staat en Kanselier der beide Orden; 8 Jan. volgde zijn benoeming tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Gen., in welke functie hij tot zijn overlijden bleef.
De K. is ongetwijfeld een der grootste krijgsbevelhebbers uit onze indische geschiedenis geweest. Door zijn edel karakter en zijne vriendelijkheid jegens een ieder was hij algemeen bemind;