[Kleyn, Albert Gerard]
KLEYN (Albert Gerard), 20 Mrt. 1831 te Breda geb. en 15 Sept. 1867 ald. overl. Hij was de zoon van Mr. Gerard Kleyn en Jacoba Verhell, bezocht reeds vroeg het gymnasium zijner geboorteplaats, werd na afgelegd staatsexamen op zijn 17de jaar student aan de leidsche hoogeschool en promoveerde 28 Juni 1851 tot dr. in de rechten op een dissertatie Questiones selectae de Atti Licini jurisprudentia. Na zijn promotie vestigde hij zich te Breda als advocaat en verheugde zich al spoedig in een drukke praktijk, die het hem mogelijk maakte na den dood zijns vaders in 1853 voor een goed deel in de behoeften zijner met een aantal kinderen achtergebleven moeder te voorzien. In 1860 trad hij in het huwelijk met Mathilda Constantia Octavia van den Kerkhoff, en in 62 werd hij benoemd tot procureur bij de arrondiss.-rechtbank zijner woonplaats. Ondanks vele ambtsbezigheden vond Kleyn toch den tijd zijn rechtsgeleerde studiën bij te houden en de vruchten van zijn wetenschappelijken arbeid nu en dan in 't licht te geven. Zoo schreef hij in 1859-62 een werk, waaraan deskundigen een blijvende waarde hebben toegekend, get. De regtsoorzaak. Een studie van civielregt, in 2 stukken. Nagenoeg terzelfder tijd gaf hij uit: Geschiedenis van het Land en de Heeren van Breda, tot het tijdstip der afscheiding van Bergen-op-Zoom, uit bekende en onbekende bronnen geput (1861). Drie jaar later een brochure tegen een geschrift van prof. Goudsmit, get. Nog een woord over de actie van den legataris (1864), waarmee hij veel lof inoogstte. Verder schreef Kleyn een aantal opstellen in de Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving (dl. VII, IX, XI, XII, XIII en XVII), benevens een historische studie Over de
bemagtiging van Breda door Prins Maurits in 1590 in het Programma der festiviteiten ter gelegenheid van het 21ste Ned. Landhuishoudk. Congres, 1867. De geschiedenis van de stad en het land van Breda had zijn volle belangstelling, en zijn kennis van de antiquarische bijzonderheden der baronie mocht inderdaad ongemeen heeten. In het archief van Breda is menige belangrijke ontdekking door hem gedaan. Ook werd het in de vier jaren, die hij er over ging, voor 't eerst behoorlijk geordend. Toen hij in 1863 tot archivaris der gemeente werd aangesteld, verkeerde de inventaris in volslagen wanorde; in 1867 bij zijn vroegtijdigen dood was een goed deel der stukken gerangschikt en gecatalogiseerd.
Zie: Levensber. Letterk. 1868, 113.
Zuidema