voordracht ontmoette bijna evenveel bestrijding als die voor het Merwedekanaal. Merkwaardig is het, te zien, dat de tegen- en voorstanders van de Maasverlegging ongeveer dezelfden waren als die van het Merwedekanaal. Het ging in het geheel niet naar de politieke overtuiging, althans deze was bijzaak. De vooruitstrevende liberalen stemden allen tegen, evenals de uiterste conservatieven, in het bijzonder zij, die dergelijke uitgaven te bezwarend voor de financiën van den staat achtten. De middenstof stemde voor, en het was zeker voor een groot deel vertrouwen in Klerck, al kwam daar bij sommigen antipathie tegen Tak bij, die oorzaak was, dat zijne beide voordrachten werden aangenomen. Voor de Maasverlegging kwam er bovendien nog bij de omstandigheid, dat de waterstand op de Maas juist tijdens de behandeling (in Jan. 1883) hooger was dan ooit te voren, zoodat velen toen meenden, dat de waterstanden der bovenrivieren voortdurend zouden stijgen, en dat daarin op de eene of andere wijze te gemoet gekomen moest worden. De Maasverlegging, die, toen de uitvoering langer bleek te duren dan gerekend was, zeer veel afkeuring vond, is ten slotte een bijna volkomen succes gebleken, zoodat de provincie Noord-Brabant alle reden heeft, de nagedachtenis van Klerck te eeren. Ieder, hoe hij ook over de beide wetsontwerpen dacht, erkende, dat Klerck ze op meesterlijke wijze verdedigd heeft.
Eene zaak van zeer groot belang was de organisatie van den waterstaat. De bezoldigingen der ingenieurs waren nog dezelfde als in 1849, en men had dit trachten goed te maken door het geven van toelagen voor de uitvoering van werken. Hierbij heerschte evenwel de grootste willekeur. Bovendien bekwamen sommigen sedert 1875 vergoeding voor reis- en verblijfkosten, anderen slechts één schraal abonnement, waarop bij behoorlijke plichtsvervulling financieel verlies geleden werd. Aan minister Heemskerk werd in 1876 een staat van deze toelagen gevraagd, deze legde dien met verzoek om geheimhouding over, doch de Kamer publiceerde hem. Klerck bracht de verbetering tot stand. Hij had tevens op de staatsbegrooting voor 1881 de noodige gelden gebracht om de bezoldigingen zoodanig te verhoogen, dat het verlies der toelagen daardoor eenigszins gecompenseerd werd. Bij deze reorganisatie werd tevens, daar sommige rechtsgeleerden van oordeel waren, dat dit door de Grondwet geëischt werd, in alle provinciën de provinciale waterstaat van dien van het rijk afgescheiden; in Noord-Brabant, Gelderland, Zuid-Holland, Friesland, Groningen en Drente was dit reeds vroeger gedaan. Verder werd bij den rijkswaterstaat weder een hoofdinspecteur benoemd, waartoe de inspecteur Caland werd aangewezen, terwijl tot inspecteurs de hoofdingenieurs Rose en Conrad werden benoemd.
Nog eene gewichtige door Klerck ingevoerde verbetering, maar waarvan de eer meer aan den directeur-generaal der posterijen Hofstede toekomt, is de invoering van den postpakettendienst, die in eene groote behoefte voorzag.
Op 22 Apr. 1883 trad hij met het kabinet-van Lynden af, en in Mei van hetzelfde jaar kozen de haagsche kiezers hem weder tot lid van den gemeenteraad.
Hij huwde in 1848 jkvr. C.M. des Tombe. Nadat zij in 1873 overleden was, hertrouwde hij in 1883 met eene nicht zijner eerste vrouw, jkvr. C.H. des Tombe.
Een hartelijk woord ter herdenking van Klerck werd door den voorzitter Conrad gesproken op