Heldring te Hemmen voorbereidde. Van 1838 tot 1843 studeerde hij te Utrecht maar gaf de dichtkunst niet op. Op het gebied der dichtkunst is hij voortgegaan en heeft hij zich lauweren verworven, die door een later geslacht evenwel niet onbetwist zijn gebleven. Lange jaren evenwel zijn zijn voornaamste gedichten, uitmuntend door kracht en kleur van schildering, door gemakkelijke wijze van uitdrukking en vloeiende versmaat, door vrome stemming en diep gevoel voor de natuur, voor talloos velen een rijke bron van genot geweest. Hij behoorde tot de orthodoxe richting van dien tijd, meer mystiek en ethisch dan dogmatisch, hield zich buiten kerkelijke twisten en was een om zijn warme welsprekendheid geliefd prediker. Als student kreeg hij het verzoek van den predikant der doopsgezinde Gemeente te Tjalleberd, A. Winkler Prins, om mee te werken aan een tijdschrift in dichtmaat, dat ten doel zou hebben ‘verwaande persoonlijkheden te kielhalen, en nu eens de romantiek dan weder de melk- en waterpoëzie, en eindelijk ook de recensenten af te ranselen’. Zoo ontstond in 1842 Braga, met zijn staf van medewerkers. Zijn huiselijk leven, aanvankelijk gelukkig, werd later verduisterd door het verlies van drie dochters en twee zoons.
Naast vele oorspronkelijke gedichten staan verscheidene liederen, door hem op voortreffelijk wijze vertaald; zoo Tassos' Gerusalemme liberata, gedichten van Goethe en Schiller, Shakespeare en Milton, La Fontaine en Victor Hugo. Behalve zijn groote, indertijd zeer bewonderde gedichten Schepping, Planeten, Nieuwe kerk zijn tal van dichtbundels verschenen.
Van zijn vele in druk uitgegeven portretten noemen we de gravures van J.P. de Lange, C. Ed. Taurel en D.J. Sluyter en de steendrukken van A.J. Ehnle, J.P. Berghaus en H. Dilcken; een houtsnede staat in Eigen Haard, 1879.
Zie: E. Laurillard, in Levensb. Letterk. 1890, 11, met bibliographie (zie aanvulling in de inhoudsopgave na het titelblad).
Herderscheê