helmina Susanna van Outhoorn. De ambachtsheerlijkheid Ellemeet was in 1765 door zijn grootvader Willem de Jonge aangekocht uit de nalatenschap van een verwante familie. Reeds in 1824 wees geworden, ontving de 13-jarige knaap onder toezicht van het echtpaar jhr. Mr. Marinus Willem de Jonge van Campensnieuwland, later minister van justitie, en Magdalena Maria Evertsen zijn opvoeding op het bekende instituut van Dr. P. de Raadt, met wien hij des zomers veelal reizen ging. In 1829 werd hij jur. student te Utrecht. In 1830-31 trok hij met de vrijwillige jagerscompagnie te velde, bezocht de volgende jaren Zwitserland, Italië, Frankrijk en Schotland en promoveerde 28 Sept. 1839 tot dr. in de beide rechten op een diss. de Minore aetate, noxiam et poenam vel tollente vel minuente. Kort na zijn promotie (7 Oct. 1839) trad de Jonge van Ellemeet in 't huwelijk met zijne nicht Wilhelmine Cecilia Petronella de Jonge te Middelburg, met wie hij op het door hem zelf aangelegde landgoed ‘Overduin’, bij Domburg, 40 jaren een gelukkig leven leidde. Op het prachtige ‘Overduin’ heeft de Jonge bijna 50 jaren (zijne vrouw overleed 23 Juni 1879) als een hoog beschaafd edelman geleefd, niet in stille rust, maar steeds ijverig werkzaam op gebied van wetenschap en kunst, staats- en volksbelangen. Hij was burgemeester van Oostkapelle, lid der Gedeputeerde
Staten van Zeeland en lid der Eerste Kamer (1849-53). Verder bekleedde hij er de betrekking van raad in de directie van het dijksbestuur van Walcheren, majoor-commandant van het 1e bataljon der rustende schutterij in Zeeland, voorzitter van de provinciale commissie voor onderwijs aldaar, bestuurslid van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen, ouderling bij de ned. herv. Gem. te Oostkapelle en afgevaardigde naar het prov. kerkbestuur van Zeeland. Waar iets goeds of nuttigs te verrichten viel, volksbelangen bevorderd werden, hulde gebracht aan wetenschap of kunst, daar vond men de Jonge van Ellemeet bereid tot steun met milde hand. Op Overduin ontving hij 6 Sept. 1872 de leden van het 12e Ned. Taal- en Letterk. Congres, waarvan de Jonge toen voorzitter was. Een der ruimste zalen van het huis was ingericht voor bibliotheek. Reeds als student was de Jonge n.l. begonnen om belangrijke werken over wetenschap en kunst bijeen te brengen, en later werden geen kosten ontzien om die verzameling te verrijken. Het middelpunt der boekerij was het ‘Museum Catsianum’, waaraan de eigenaar meer dan 50 jaren zijne zorgen heeft besteed. In 1887, dus kort vóór zijn dood, werd deze kostbare verzameling werken van en over Cats door hem aan de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden ten geschenke gegeven. Niet minder beroemd dan het ‘Museum Catsianum’ was op den huize Overduin de verzameling van meer dan 900 aquarellen. De prachtige verzameling agaven van het landgoed, met een aantal werken op deze plantensoort betrekking hebbende, werd door den eigenaar aan de rotterdamsche diergaarde geschonken (1875).
Tot de nagelaten geschriften van de Jonge behoort: Het leven van den Pruisischen generaal en agavenkweeker Von Jacoby (1874; niet in den handel). Voorts gaf hij als handschrift gedrukt uit de beschrijving van het Museum Catsianum (1870), welk geschrift in 1872 den leden van het 12e Ned. Taal- en Letterk. Congres als een herinnering aan hun bezoek op ‘Overduin’ werd aangeboden (2e druk 's Gravenh. 1887). Over de beteekenis van deze zeldzame collectie