[Groot, Cornelis Cornets de]
GROOT (Cornelis Cornets de), geb. in den Haag, 2 Febr. 1613, gest. te 's Hertogenbosch 15 Oct. 1665, oudste zoon van Hugo de Groot (kol. 523) en Maria van Reigersberch. Hij volgde zijn ouders naar Loevestein en Parijs, werd na 1624 bij den delftschen rector Stangerus, daarna bij den leidschen Hendrik Swaerdecroon opgevoed maar keerde 1630 bij zijne ouders te Parijs terug, waar zijn vader hem in de rechten wilde bekwamen. Maar hij verkoos den militairen stand, diende onder Bernhard van Saksen-Weimar, later in Italië onder Turenne, waar hij te Venetië ridder van S. Marco werd, en werd nog 8 Jan. 1639 te Straatsburg als student in de rechten ingeschreven, welke studie hij spoedig opgaf. Hij leefde vrij los en was dikwijls in financieele moeilijkheden. Daarna in hollandschen dienst, werd hij kapitein der holl. garde, later landdrost van de Meierij. Hij stierf ongehuwd en werd te Delft begraven.
Hij schreef latijnsche gedichten van geringen omvang en beteekenis, enkele gedrukt in de verzameling Apollo's Harp en in de Poemata van Vincentius Fabricius (1632).
Vgl.: Vorsterman van Oyen, Hugo de Groot en zijn geslacht (Amst. 1883) 9; verder Brieven van Maria van Reigersberch uitg. Rogge (Leiden 1902) passim, en de verschillende uitgaven van zijns vaders Epistolae, passim.
Blok