met een deel van het wiskundig onderricht aan de academie ‘Minerva’ belast. Middelerwijl volgde hij enkele colleges in de wis- en natuurkunde der groningsche hoogeschool en promoveerde in die faculteit in 1837 op een dissertatie: de Maculis solaribus. Altijd doorwerkende, behaalde hij tien jaar later, 13 Oct. 1847, nog den eersten onderwijzersrang. Inmiddels was hij in 1838 benoemd tot onderwijzer aan de departementskweekschool, waar hij in zijne jeugd had school gegaan, en toen deze inrichting in 1861 door een rijkskweekschool voor onderwijzers vervangen werd, werd aan Gleuns het onderwijs in de wiskunde en de wiskundige aardrijkskunde daaraan opgedragen. In 1866, bij de oprichting eener gemeentelijke burgerdag- en avondschool te Groningen, volgens de wet op het M.O. van 1863, werd hij tot leeraar, aan die nieuwe school benoemd en een lange reeks van jaren is hij daaraan werkzaam gebleven. Sedert 1843 was Gleuns tevens lid der Commissie van onderwijs in de prov. Groningen en schoolopziener, eerst van 't 4de, sedert 1857 van 't 6de district dier provincie. Met buitengewonen ijver nam hij al deze betrekkingen waar. Ook ijverde hij zeer voor de belangen van het lager onderwijs als lid van 't Ned. Ond. Genootschap, waarin hij van 1850 tot 58 de betrekking van secretaris bij het hoofdbestuur vervulde. Van 1841 tot 69 was hij tevens arrondissementsijker te Groningen, voor het arr. Appingedam.
Gleuns schreef een groot aantal werken voor het lager- en middelbaar onderwijs, waarvan wij noemen: Beschouwing van het Heelal of Volksleesboek over de sterrekunde (1834; 2de dr. 1847); Iets over kometen (1835); Schoolliederen, met muziek van R.G. Rijkens 2 bundels (1834); Twee- en driestemmige zangstukjes, met muziek van D. Muller (1835); Dichtbundel, verzameld uit de werken van Oudvaderlandsche dichters (1846; 4de dr. 1860); Het mundomotorium. Beschrijving en gebruik van een toestel, geschikt om de beweging der hemellichamen aanschouwelijk voor te stellen (1854); Leerboek der meetkunde (1856; 4de dr. 1879); Het heelal en zijne wonderen. Uit het Duitsch van Diesterweg, 2 dln. (1857; 4de dr. 1882); Rekenkundige oefeningen (1868); Leiddraad bij het onderwijs in de wis- of sterrekundige aardrijkskunde (1870; 2de dr. 1879); Beweegkunde. Uitgegeven van wege het Ned. Ond. Genootsch. (1870) en Leerboek der Algebra (1872). Voorts schreef hij, met A.L. Wichers: Het Hartzgebergte en de Rijnstroom. Reisverhalen (1839); De tafeldans en tafelspraak en daarmee verwante verschijnselen (1853), benevens een aantal opstellen in bladen en tijdschriften aan onderwijs en opvoeding gewijd. Van het tijdschr. Pestalozzi was hij eenige jaren mederedacteur (met B. Brugsma, D. de Groot e.a.), eveneens van De Schoolbode (met H. Bouman, P.R. Bos e.a.); verder een ijverig medewerker aan het Album der Natuur, het Practisch Volksboek,
Gruno, Bato e.a. periodieken.
Zuidema