ook blijkens Krayenhoff's daaromtrent verschenen Précis historique (La Haye 1815) op prijs gesteld, doch ook deze waren begin 1813 voleindigd. In den wederom gevolgden moeielijken tijd voltooide hij niettemin de uitgave der Meetkundige analysis ('s Grav. 1811-1813, 2 dln.). Een nieuw tijdperk brak aan bij zijne benoeming 6 Mei 1814 tot hoogleeraar in de wiskunde aan de te Delft op te richten militaire school, in welke functie hij ten behoeve van het onderwijs herdrukken van vroegere werken bewerkte en reeds ten deele ter perse legde de Beginselen der diff. en integraalrek. ('s Grav. 1823); over den slechten gang van het onderwijs Dec. 1818 geklaagd hebbende in een rapport aan den koning, werd hij echter daarom door den kommandant der school gesuspendeerd en 31 Mei 1819 ontslagen, doch ‘overeenkomstig zijne wetenschappelijke kennis en talenten tot andere functiën bestemd’. 28 Juni 1819 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar te Leiden, aanvaardde hij 6 Nov. dat ambt met eene rede de Commodis atque emolumentis, ab iis consequendis, qui mathematum .... studia cum literarum hum. cultu feliciter conjunxerint (Hag. Com. 1819). Daartoe aangezocht, gaf hij (afkeurende) Vrije gedachten van een' Ingeland van Rijnland, over de verhandeling van droogmaking des Haarlemmer Meers, uitg. door F.G. van Lynden van Hemmen in d.j. 1821. (Leyden 1821) (meestal verkeerdelijk toegeschreven aan P.G. Mees, zie v. Doorninck, Vermomde Schrijvers I, 295), was tusschen 1821 en 1823 werkzaam ten behoeve van het wiskundig onderwijs aan de latijnsche scholen, voltooide zijn werk over de differentiaalrekening en deed verschijnen het 1e dl. zijner Hoogere meetkunst ('s Grav. 1824). Een en ander
gaf aanleiding tot zijne benoeming tot gewoon hoogleeraar, welk ambt hij 2 Nov. 1824 aanvaardde met een rede de Deo totius mundi conditore (L.B. 1824). Ondanks zijn door het overlijden van Ekama vergrootten werkkring vond hij niettemin nog tijd om op verzoek der regeering van 1827-29 werkzaam te zijn ter bevordering van de belangen van het industrieel onderwijs en in de bewerking van herdrukken of nieuwe uitgaven voor het onderwijs, o.a. de Cosmographische lessen ('s Grav. 1831) en Lessen over verhoudingen en evenredigheden (ib. 1839). Eerst in 1840 trad hij als hoogleeraar af. Hij was gehuwd met Catharina van Rooyen; hun zoon volgt. Een geheel deel met berekening der geografische ligging van alle toppunten der standplaatsen, door hem eigenhandig geschreven, berust bij de andere deelen met waarnemingen en berekeningen omtrent de triangulatie op de leidsche univ. bibl. (Alg. Konst- en letterbode 1839, II, 434).
P. Barbiers Jr., J.P. Berghaus en L. Springer hebben zijn portret op steen geteekend.
Voor zijne gedrukte werken zie: Bierensde Haan, Bibliogr. néerl. (Rome 1883) 96-98; voor een uitvoeriger levensbericht Onze tijd I, 332-37; J.A. Oudemans in Leidsche Studentenalmanak 1849, 110-117 en vooral G.J. Verdam in de Algem. Konst- en Letterbode 1848, II, 307 enz.
de Waard